Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
ability /əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: vermogen, bekwaamheid, bevoegdheid, kundigheid, solvabiliteit, solventie; USER: vermogen, bekwaamheid, mogelijkheid, capaciteit, het vermogen

GT GD C H L M O
abject /ˈæb.dʒekt/ = ADJECTIVE: verachtelijk, ellendig, nederig, laag, laaghartig, nietswaardig, gemeen, diepgezonken; NOUN: laaghartige, verworpeling, verschoppeling; USER: verachtelijk, ellendig, verachtelijke, abjecte, bittere

GT GD C H L M O
able /ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig; USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
accelerating /əkˈsel.ə.reɪt/ = VERB: versnellen, bespoedigen, accelereren, vervroegen, verhaasten, te vroeg dateren; USER: versnellen, versnelling, versnelde, het versnellen, versnelling van

GT GD C H L M O
access /ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming; USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen

GT GD C H L M O
accessible /əkˈses.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: toegankelijk, genaakbaar, vatbaar, ontvankelijk; USER: toegankelijk, bereikbaar, toegankelijke, bereiken, toegankelijk zijn

GT GD C H L M O
according /əˈkôrd/ = VERB: overeenstemmen, overeenkomen, beantwoorden, verlenen, corresponderen, toestaan; USER: volgens, overeenkomstig, basis, afhankelijk, gelang

GT GD C H L M O
accordingly /əˈkɔː.dɪŋ.li/ = ADVERB: dienovereenkomstig, overeenkomstig, dus; USER: dienovereenkomstig, derhalve, dienovereenkomstig te, overeenkomstig, bijgevolg

GT GD C H L M O
account /əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting; VERB: verklaren; USER: rekening, gehouden, met, houden, accountinstellingen

GT GD C H L M O
accounting /əˈkaʊn.tɪŋ/ = NOUN: rekening; USER: rekening, boekhoudkundige, boekhouding, accounting, de boekhouding

GT GD C H L M O
accounts /əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting; VERB: verklaren; USER: rekeningen, accounts, boekhouding, jaarrekening, de rekeningen

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
activated /ˈaktəˌvāt/ = VERB: activeren, doen opleven; USER: geactiveerd, geactiveerde, ingeschakeld, actief, actieve

GT GD C H L M O
activities /ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe; USER: activiteiten, werkzaamheden, activiteiten van, de activiteiten

GT GD C H L M O
actual /ˈæk.tʃu.əl/ = ADJECTIVE: daadwerkelijk, werkelijk, effectief, feitelijk, actueel, wezenlijk, dadelijk, tegenwoordig; USER: daadwerkelijk, feitelijk, werkelijk, actueel, effectief

GT GD C H L M O
added /ˈæd.ɪd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen; USER: toegevoegd, toegevoegde, voegde, bijgevoegd, extra

GT GD C H L M O
adding /æd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen; USER: toevoegen, voegen, het toevoegen, toevoeging, toevoegen van

GT GD C H L M O
addition /əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel; USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling

GT GD C H L M O
additional /əˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: extra, aanvullend, bijkomend, verder, overig, additionel; USER: extra, bijkomend, aanvullend, aanvullende, bijkomende

GT GD C H L M O
address /əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak; VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen; USER: adres, mailadres, pakken

GT GD C H L M O
addresses /əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak; VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen; USER: adressen, mailadressen, adres

GT GD C H L M O
adds /æd/ = USER: voegt, voegt toe, toevoegt, draagt, draagt bij

GT GD C H L M O
adjust /əˈdʒʌst/ = VERB: aanpassen, stellen, regelen, bijstellen, verstellen, afstemmen, adapteren, in orde brengen, vereffeningen; USER: aanpassen, bijstellen, regelen, verstellen, stellen

GT GD C H L M O
administration /ədˌmɪn.ɪˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: toediening, administratie, beheer, bestuur, regering, bewind, administratiekantoor, ministerie; USER: administratie, toediening, bestuur, beheer, regering

GT GD C H L M O
admission /ədˈmɪʃ.ən/ = NOUN: toelating, toegang, erkenning, toegangsprijs, aanvaarding, toegeving, aanneming; USER: toelating, toegang, de toelating, opname, invoer

GT GD C H L M O
advantage /ədˈvɑːn.tɪdʒ/ = NOUN: voordeel, voorrecht, overwicht, voorrang; USER: voordeel, profiteren, gebruik, voordelen, maken

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
against /əˈɡenst/ = PREPOSITION: tegen, tegenover, met, jegens, strijdig met; USER: tegen, tegen de, tegenover, tegen het, met

GT GD C H L M O
agenda /əˈdʒen.də/ = NOUN: agenda, dagorde; USER: agenda, agenda van, de agenda, agenda voor, agenda te

GT GD C H L M O
alert /əˈlɜːt/ = NOUN: alarm, alarmsignaal; ADJECTIVE: waakzaam, wakker, op zijn hoede, levendig, kwiek, druk, kras, rap; USER: alarm, waakzaam, waarschuwen, alert, een melding

GT GD C H L M O
alerts /əˈlɜːt/ = NOUN: alarm, alarmsignaal; USER: waarschuwingen, signaleringen, alerts, meldingen

GT GD C H L M O
algorithms /ˈalgəˌriT͟Həm/ = NOUN: algoritme; USER: algoritmen, algoritmes, algoritme, algoritmen voor

GT GD C H L M O
aligned /ˌnɒn.əˈlaɪnd/ = VERB: richten, zich richten, in de rooilijn brengen, op één lijn plaatsen; USER: uitgelijnd, afgestemd, uitgelijnde, lijn, aangepast

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
allocation /ˈæl.ə.keɪt/ = NOUN: toewijzing, toedeling; USER: toewijzing, toedeling, verdeling, toekenning, allocatie

GT GD C H L M O
allow /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: toestaan, toelaten, zodat, mogelijk, kunnen

GT GD C H L M O
allowed /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: toegestaan, toegelaten, toegestane, mogen, mag

GT GD C H L M O
allowing /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: waardoor, toestaan, zodat, waarmee, waarbij

GT GD C H L M O
allows /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat

GT GD C H L M O
already /ɔːlˈred.i/ = ADVERB: al, reeds, alvast, alreeds, bereids; USER: reeds, al, heeft, heeft u, nu al

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
amount /əˈmaʊnt/ = NOUN: bedrag, aantal, som, getal, tal, quantum; VERB: bedragen, neerkomen, belopen; USER: bedrag, bedragen, hoeveelheid, aantal, bedrag dat

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
analysis /əˈnæl.ə.sɪs/ = NOUN: analyse, ontleding, overzicht, zinsontleding, ontbinding; USER: analyse, analyses, analyseren, analyse van

GT GD C H L M O
analytics /ˌanlˈitiks/ = NOUN: analytiek; USER: analytics, analyses, analyse, analytische

GT GD C H L M O
analyze /ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden; USER: analyseren, te analyseren, analyse, analyseren van, analyse van

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
announced /əˈnaʊns/ = VERB: aankondigen, bekendmaken, aanmelden, aandienen, adverteren, afroepen; USER: aangekondigd, kondigde, aangekondigde, bekendgemaakt, bekend

GT GD C H L M O
another /əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één; USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander

GT GD C H L M O
any /ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder; ADVERB: enig, welke ... ook; USER: elk, ieder, een, enig, elke

GT GD C H L M O
anytime /ˈen.i.taɪm/ = USER: altijd, op elk moment, elk gewenst moment, wanneer, elk moment

GT GD C H L M O
anywhere /ˈen.i.weər/ = ADVERB: overal, ergens; USER: overal, ergens, Anywhere, waar, waar dan ook

GT GD C H L M O
ap = USER: ap, LD, p, app

GT GD C H L M O
api /ˌeɪ.piˈaɪ/ = USER: api, van api, api op

GT GD C H L M O
application /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing

GT GD C H L M O
apply /əˈplaɪ/ = VERB: toepassen, van toepassing zijn, solliciteren, aanbrengen, aanvragen, brengen, betrekking hebben, leggen, aanwenden, inschrijven, zetten, zich wenden, aanzoeken, aangrijpen, zich voor betrekking aanmelden; USER: toepassen, van toepassing zijn, solliciteren, toepassing, van toepassing

GT GD C H L M O
approach /əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht; VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om; USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van

GT GD C H L M O
approval /əˈpruː.vəl/ = NOUN: goedkeuring, bijval, toejuiching, acclamatie; USER: goedkeuring, de goedkeuring, toestemming, erkenning, goedkeuring van

GT GD C H L M O
approve /əˈpruːv/ = VERB: goedkeuren, bevestigen, bekrachtigen, aanbevelen, aantonen; USER: goedkeuren, keuren, goed te keuren, goedkeuring, goedkeuring van

GT GD C H L M O
approved /əˈpruːvd/ = ADJECTIVE: aangenomen, beproefd, probaat, bekwaam; USER: aangenomen, goedgekeurd, goedgekeurde, erkende, erkend

GT GD C H L M O
apt /æpt/ = ADJECTIVE: geschikt, geneigd, bekwaam, juist, gevat; USER: geschikt, geneigd, apt, app, bekwaam

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
around /əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond; PREPOSITION: rondom; USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
asap /ˌeɪ.es.eɪˈpiː/ = USER: asap, zsm, zo snel mogelijk, zo vlug mogelijk, snel mogelijk

GT GD C H L M O
aspects /ˈæs.pekt/ = NOUN: perspectieven, uitzichten; USER: aspecten, aspecten van

GT GD C H L M O
assay /əˈseɪ/ = NOUN: analyse, onderzoek, proef, essai; VERB: onderzoeken, toetsen, keuren, essaiëren; USER: analyse, proef, onderzoek, test, assay

GT GD C H L M O
asset /ˈæs.et/ = NOUN: aanwinst, bezit, pluspunt, voordeel, creditpost, acquisitie, geschiktheid; USER: aanwinst, pluspunt, bezit, activa, troef

GT GD C H L M O
assets /ˈaset/ = NOUN: activa, actief, bezit, bedrijvende vorm; USER: activa, vermogen, vaste activa, middelen, activa van

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
attributes /ˈæt.rɪ.bjuːt/ = NOUN: attribuut, eigenschap; VERB: toeschrijven; USER: attributen, kenmerken, eigenschappen

GT GD C H L M O
authorization /ˌɔː.θər.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: machtiging, autorisatie, volmacht, bekrachtiging; USER: machtiging, autorisatie, vergunning, toestemming, toelating

GT GD C H L M O
authorizations /ˌɔː.θər.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: machtiging, autorisatie, volmacht, bekrachtiging; USER: vergunningen, toelatingen, autorisaties, machtigingen, vergunning

GT GD C H L M O
authorized /ˈɔː.θər.aɪz/ = VERB: autoriseren, machtigen, volmachtigen, rechtvaardigen; USER: geautoriseerde, bevoegd, gemachtigde, toestemming, toegestane

GT GD C H L M O
auto /ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto; NOUN: wagen; USER: auto, automatische, automatisch, Autom

GT GD C H L M O
automated /ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren; USER: geautomatiseerde, geautomatiseerd, automatische, automatisch

GT GD C H L M O
automatically /ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf; USER: automatisch, automatische, automatisch te

GT GD C H L M O
automation /ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering; USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen

GT GD C H L M O
availability /əˌveɪ.ləˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: beschikbaarheid; USER: beschikbaarheid, beschikbaarheid te, de beschikbaarheid, beschikbaar, beschikbaarheid van

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
average /ˈæv.ər.ɪdʒ/ = NOUN: gemiddelde, averij, doorsneeprijs; ADJECTIVE: gemiddeld, in doorsnede; VERB: gemiddeld halen; USER: gemiddelde, gemiddeld, average, de gemiddelde

GT GD C H L M O
avoid /əˈvɔɪd/ = VERB: vermijden, ontwijken, mijden, vernietigen, ongeldig maken; USER: vermijden, mijden, voorkomen, te voorkomen, te vermijden

GT GD C H L M O
back /bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts; NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk; VERB: steunen, teruggaan; USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer

GT GD C H L M O
backend = USER: backend, achterste deel

GT GD C H L M O
backup /ˈbæk.ʌp/ = NOUN: reservekopie, steun; VERB: een backup te maken; USER: backup, reservekopie, backup van, back

GT GD C H L M O
backups /ˈbæk.ʌp/ = NOUN: reservekopie, steun; USER: backups, reservekopieën, back, files

GT GD C H L M O
backwards /ˈbæk.wədz/ = ADVERB: achteruit, achterwaarts, rugwaarts, ruggelings, onwillig; USER: achteruit, achterwaarts, achteren, naar achteren, terug

GT GD C H L M O
balance /ˈbæl.əns/ = NOUN: evenwicht, balans, saldo, weegschaal, overschot, onrust; VERB: in evenwicht houden; USER: evenwicht, balans, balanceren, saldo, evenwicht te

GT GD C H L M O
balances /ˈbæl.əns/ = NOUN: fooi

GT GD C H L M O
base /beɪs/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; NOUN: basis, base, grondslag, voetstuk, uitgangspunt, grondvlak, grondgetal, grondlijn; ADJECTIVE: bas, laag, vuig, vals, gemeen; USER: base, basis, uitvalsbasis, voet, basisstation

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
bases /ˈbeɪ.sɪz/ = NOUN: fundament; USER: bases, basen, basissen, grondslagen, basis

GT GD C H L M O
basic /ˈbeɪ.sɪk/ = ADJECTIVE: basis-, fundamenteel, basisch; NOUN: fundament; USER: basis-, basisch, fundamenteel, Basic, basis

GT GD C H L M O
basis /ˈbeɪ.sɪs/ = NOUN: basis, grond, grondslag, base; USER: basis, grondslag, grond, hand, basis van

GT GD C H L M O
bb = USER: bb, vB, b ter, VO

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
become /bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
before /bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop; PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van; CONJUNCTION: aleer; USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat

GT GD C H L M O
beginning /bɪˈɡɪn.ɪŋ/ = NOUN: begin, aanvang, ontstaan; USER: begin, beginnen, begint, het begin, beginnend

GT GD C H L M O
behavior /bɪˈheɪ.vjər/ = NOUN: gedrag, gedrag, optreden, optreden, houding, houding, wandel, wandel; USER: gedrag, het gedrag, gedrag van, als gedrag, gedragingen

GT GD C H L M O
behind /bɪˈhaɪnd/ = ADVERB: achter, achteraan, achterom, van achteren, te laat, ten achteren; PREPOSITION: achter, na, over; USER: achter, achteren, wanhopig voor, wanhopig, achter de

GT GD C H L M O
bellies /ˈbel.i/ = NOUN: buik, schoot; USER: buiken, buik, buikjes, bellies, magen

GT GD C H L M O
best /best/ = ADJECTIVE: best, allerbest; ADVERB: best, allerbest; VERB: overtreffen; USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
between /bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door; ADVERB: daartussen, er tussen in; USER: tussen, tussen de

GT GD C H L M O
bill /bɪl/ = NOUN: rekening, wetsontwerp, snavel, biljet, wissel, bek, briefje, lijst, programma, neb, snater, aanklacht, snoeimes, tuit; VERB: aankondigen; USER: rekening, wetsontwerp, factuur, wetsvoorstel, bill

GT GD C H L M O
billet /ˈbɪl.ɪt/ = NOUN: kwartier, blok hout; VERB: inkwartieren; USER: inkwartieren, billet, stuk, billet de, knuppel

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
box /bɒks/ = NOUN: doos, kist, bus, koffer, schrijn; VERB: boksen; USER: doos, box, vak, kader, vakje

GT GD C H L M O
broken /ˈbrəʊ.kən/ = ADJECTIVE: kapot, stuk, defect, geradbraakt; USER: kapot, gebroken, verbroken, uitgesplitst, onderverdeeld

GT GD C H L M O
browser /ˈbraʊ.zər/ = USER: browser, JavaScript, ondersteunt, browsergebaseerde

GT GD C H L M O
browsers /ˈbraʊ.zər/ = USER: browsers, browser

GT GD C H L M O
budget /ˈbʌdʒ.ɪt/ = NOUN: begroting, budget, staatsbegroting, zak, voorraad; VERB: de begroting opmaken; USER: budget, begroting, begroting van, de begroting, goedkope

GT GD C H L M O
build /bɪld/ = VERB: bouwen, maken, aanleggen, construeren, stichten, aanbouwen; NOUN: bouw, lichaamsbouw, vorm, bouwwijze, gedaante, snit; USER: bouwen, bouw, te bouwen, opbouwen, bouwen van

GT GD C H L M O
bulk /bʌlk/ = NOUN: grootste deel, massa, volume, omvang, meerderheid, lading, grootte, hoofdmacht, bestek, reuzengestalte, scheepslading; VERB: opstapelen, wegen zonder emballage; USER: massa, grootste deel, bulk, grootste

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
businessman /ˈbɪz.nɪs.mən/ = NOUN: zakenman, koopman, handelaar; USER: zakenman, zaken, zaken man, ondernemer

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
buyer /ˈbaɪ.ər/ = NOUN: koper, afnemer, klant, nemer; USER: koper, afnemer, kopers, de koper, kopersprofiel

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
bypassed /ˈbaɪ.pɑːs/ = VERB: omheen trekken; USER: omzeild, overbrugd, gemeden, overgeslagen, genegeerd

GT GD C H L M O
calculate /ˈkæl.kjʊ.leɪt/ = VERB: berekenen, rekenen, uitrekenen, calculeren, becijferen, narekenen, voorzien; USER: berekenen, uitrekenen, berekening, te berekenen, berekening van

GT GD C H L M O
calculations /ˌkæl.kjʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: berekening, rekening, rekenschap; USER: berekeningen, berekeningen van, berekening, de berekeningen

GT GD C H L M O
call /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen; NOUN: roep, telefoontje, telefoongesprek; USER: noemen, roepen, roep, bellen, call

GT GD C H L M O
called /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen, aanlopen, melden, lokken; USER: genoemd, riep, genaamd, heet, geroepen

GT GD C H L M O
campaign /kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht; USER: campagne, campagne van, actie, de campagne

GT GD C H L M O
campaigns /kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht; USER: campagnes, acties, campagne, campagnes te

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
cancel /ˈkæn.səl/ = VERB: annuleren, intrekken, schrappen, herroepen, vernietigen, doorhalen, afbestellen, te niet doen, afschrijven, afwimpelen, buiten omloop stellen; NOUN: intrekking, schrapping, doorhaling; USER: annuleren, te annuleren, annuleert, wilt annuleren, annuleer

GT GD C H L M O
capabilities /ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave; USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit

GT GD C H L M O
capacity /kəˈpæs.ə.ti/ = NOUN: hoedanigheid, inhoud, bekwaamheid, ruimte, bevoegdheid, geschiktheid, laadvermogen, aanleg; USER: hoedanigheid, inhoud, bekwaamheid, capaciteit, vermogen

GT GD C H L M O
capturing /ˈkæp.tʃər/ = VERB: vangen, veroveren, pakken, gevangen nemen, innemen, boeien, buitmaken, beetkrijgen, beetnemen, prijsmaken, opbrengen; USER: vastleggen, het vastleggen, het vastleggen van, vangen, vastleggen van

GT GD C H L M O
case /keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus; USER: geval, zaak, bij, case, het geval

GT GD C H L M O
cast /kɑːst/ = NOUN: gegoten, gooi, afgietsel, worp; VERB: werpen, uitbrengen, gieten, uitwerpen, gooien, afwerpen, verwerpen, wegwerpen; USER: gegoten, werpen, uitbrengen, geworpen, uitgebracht

GT GD C H L M O
catalog /ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus; VERB: catalogiseren; USER: catalogus, assortiment, online catalogus

GT GD C H L M O
categories /ˈkæt.ə.ɡri/ = NOUN: categorie; USER: categorieën, categories, categorie, rubrieken, categorieën van

GT GD C H L M O
centralization /ˈsen.trə.laɪz/ = NOUN: centralisatie; USER: centralisatie, centrale ligging, centrale, centralisering, centraal gelegen

GT GD C H L M O
centralized /ˈsen.trə.laɪz/ = VERB: centraliseren; USER: gecentraliseerde, gecentraliseerd, centrale, centraal

GT GD C H L M O
certain /ˈsɜː.tən/ = ADJECTIVE: zeker, vast, stellig, wis; USER: zeker, bepaalde, sommige, bepaald, zekere

GT GD C H L M O
certainly /ˈsɜː.tən.li/ = ADVERB: zeker, stellig, bepaald, vast, wel degelijk; USER: zeker, beslist, ongetwijfeld, wel, stellig

GT GD C H L M O
challenge /ˈtʃæl.ɪndʒ/ = VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten; NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie; USER: uitdagen, uitdaging, betwisten, dagen, vechten

GT GD C H L M O
change /tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan; NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; ADJECTIVE: veranderd; USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen

GT GD C H L M O
changed /tʃeɪndʒd/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen, verkeren, anders maken, verschieten, zich verkleden; USER: veranderd, veranderde, gewijzigd, verandert, gewijzigde

GT GD C H L M O
changes /tʃeɪndʒ/ = NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen; USER: veranderingen, wijzigingen, verandert, wijziging, verandering

GT GD C H L M O
changing /ˈtʃeɪn.dʒɪŋ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen, verkeren, anders maken, verschieten, zich verkleden; USER: veranderen, veranderende, het veranderen, veranderen van, verandert

GT GD C H L M O
channel /ˈtʃæn.əl/ = NOUN: kanaal, vaargeul, vaart, bedding, vaarwater, gracht, wijk, stroombed, waterloop, straatgoot; VERB: groeven, uithollen, uitgraven; USER: kanaal, kanaals, channel, kanalen

GT GD C H L M O
characters /ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken; USER: tekens, karakters, personages, letters

GT GD C H L M O
charge /tʃɑːdʒ/ = NOUN: charge, kosten, lading, last, aanklacht, beschuldiging, opdracht, prijs, taak; VERB: laden, berekenen, in rekening brengen; USER: lading, charge, aanklacht, kosten, last

GT GD C H L M O
chart /tʃɑːt/ = NOUN: tabel, zeekaart, weerkaart; VERB: in kaart brengen; USER: in kaart, grafiek, kaart te brengen, in kaart te, kaart te

GT GD C H L M O
charter /ˈtʃɑː.tər/ = NOUN: charter, handvest, oorkonde, octrooi, privilege, vrachtcontract, voorrecht, rondwet; VERB: huren, charteren, bevrachten, bevoorrechten, octrooi verlenen aan; USER: charter, handvest, rent verhuur, huren, van charter

GT GD C H L M O
chasing /CHās/ = VERB: achtervolgen, najagen, nastreven, vervolgen, jacht maken op; USER: achtervolgen, jagen, achter, lang, lang achter

GT GD C H L M O
check /tʃek/ = VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen; NOUN: controle, cheque, incheckbalie, rekening, schaak, controleur, beteugeling; USER: controleren, controle, check, controleer, kijk

GT GD C H L M O
checked /tʃekt/ = ADJECTIVE: geruit, geblokt; USER: gecontroleerd, aangevinkt, ingecheckt, controleerde, Nagekeken

GT GD C H L M O
checks /tʃek/ = NOUN: controle, cheque, incheckbalie, rekening, schaak, controleur, beteugeling; VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen; USER: controles, cheques, checks, controle, controleert

GT GD C H L M O
chicks /CHik/ = USER: kuikens, chicks, meiden, de kuikens, kuikens van,

GT GD C H L M O
child /tʃaɪld/ = NOUN: kind, jong, wicht, afstammeling, loot; USER: kind, kinderen

GT GD C H L M O
choose /tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen; USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen

GT GD C H L M O
citrix = USER: citrix, citrixserver, van Citrix, citrixservers

GT GD C H L M O
city /ˈsɪt.i/ = NOUN: stad, grote stad, wereldstad; USER: stad, de stad, plaats, city, stad te

GT GD C H L M O
clear /klɪər/ = ADJECTIVE: duidelijk, helder, vrij, zuiver, klaar, open; ADVERB: helder, klaar; NOUN: klaar, licht; VERB: verduidelijken, duidelijk maken; USER: duidelijk, wissen, ontruimen, helder, duidelijke

GT GD C H L M O
click /klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken; NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag; USER: klikken, klik, op, klikt, klik op

GT GD C H L M O
client /ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper; USER: cliënt, klant, client, opdrachtgever, klanten

GT GD C H L M O
cloud /klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte; VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken; USER: wolk, cloud, wolken, wolk De

GT GD C H L M O
coat /kəʊt/ = NOUN: jas, vacht, mantel, bekleding, huid, overjas, vel, bedekking, vlies, oogvlies; VERB: bekleden, bedekken, bestrijken, verven, vernissen, doorroken; USER: jas, vacht, laag, Coat, wapenschild

GT GD C H L M O
cockpit /ˈkɒk.pɪt/ = NOUN: stuurstoel; USER: cockpit, kuip, stuurhut

GT GD C H L M O
code /kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek; VERB: in codeschrift overbrengen; USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek

GT GD C H L M O
color /ˈkʌl.ər/ = NOUN: kleur, kleur, tint, tint, verf, verf; VERB: kleuren, kleuren, kleur krijgen, kleur krijgen, verven, verven; USER: kleur, kleuren, color, Colors, Kleurenfotografie

GT GD C H L M O
columns /ˈkɒl.əm/ = NOUN: kolom, zuil, colonne, pilaar, steunpilaar; USER: kolommen, columns, zuilen, de kolommen, kolom

GT GD C H L M O
combination /ˌkɒm.bɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: combinatie, verbinding, samenspel, samenloop, vereniging, samenspanning, komplot; USER: combinatie, een combinatie, verzameling

GT GD C H L M O
combined /kəmˈbaɪn/ = VERB: combineren, samenvoegen, verenigen, verbinden; USER: gecombineerd, gecombineerde, combinatie, in combinatie, samen

GT GD C H L M O
comes /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig

GT GD C H L M O
coming /ˈkʌm.ɪŋ/ = NOUN: komst, aankomst; ADJECTIVE: afkomstig, komend, aanstaande, toekomstig; USER: komst, komend, afkomstig, komende, komen

GT GD C H L M O
communicate /kəˈmyo͞onəˌkāt/ = VERB: communiceren, delen, meedelen, mededelen, overbrengen, in verbinding staan, berichten, gemeenschap hebben, zich in verbinding stellen; USER: communiceren, communicatie, te communiceren, delen, communiceert

GT GD C H L M O
communication /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué; USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie

GT GD C H L M O
commute /kəˈmjuːt/ = VERB: omzetten, afkopen, omleggen, verwisselen, verzachten, omschakelen, overschakelen, veranderen; USER: omzetten, pendelen, commute, zet om

GT GD C H L M O
compact /kəmˈpækt/ = ADJECTIVE: compact, gedrongen, dicht, aaneengesloten, vast, bondig; NOUN: verdrag, tabletje, overeenkomst; USER: compact, compacte, compacter

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
comparison /kəmˈpær.ɪ.sən/ = NOUN: vergelijking; USER: vergelijking, opzichte, vergelijken, vergeleken, vergelijkers

GT GD C H L M O
comparisons /kəmˈpær.ɪ.sən/ = NOUN: vergelijking; USER: vergelijkingen, vergelijking, vergelijken, vergelijkingen te, vergeleken

GT GD C H L M O
compatible /kəmˈpæt.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verenigbaar, congruent, bestaanbaar; USER: verenigbaar, compatibel, compatibele, compatibel is, verenigbaar is

GT GD C H L M O
complement /ˈkɒm.plɪ.ment/ = NOUN: complement, aanvulling, aanvulsel, bijvoegsel, vol getal, getalsterkte, taks, vastgestelde hoeveelheid; VERB: aanvullen, voltallig maken; USER: aanvulling, aanvullen, vullen, compleet te, een aanvulling

GT GD C H L M O
complete /kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig; VERB: voltooien, completeren, afmaken; USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig

GT GD C H L M O
comply /kəmˈplaɪ/ = VERB: zich schikken, zich onderwerpen, berusten in, toegeven; USER: voldoen, voldoet, aan, voldoen aan, naleving

GT GD C H L M O
component /kəmˈpəʊ.nənt/ = NOUN: bestanddeel; ADJECTIVE: samenstellend; USER: bestanddeel, component, onderdeel, componenten, element

GT GD C H L M O
components /kəmˈpəʊ.nənt/ = NOUN: details; USER: onderdelen, componenten, bestanddelen, elementen

GT GD C H L M O
concept /ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting; USER: concept, begrip, concept van, opvatting

GT GD C H L M O
configurable = USER: configureerbare, configureerbaar, configureren, te configureren, instelbare

GT GD C H L M O
configuration /kənˌfɪɡ.əˈreɪ.ʃən/ = USER: configuratie, configuratie van, de configuratie

GT GD C H L M O
configure /kənˈfɪɡ.ər/ = USER: configureren, configureert, configureer, te configureren, configureren van

GT GD C H L M O
configured /kənˈfɪɡ.ər/ = USER: geconfigureerd, geconfigureerde, ingesteld, gevormd, configureren

GT GD C H L M O
confirm /kənˈfɜːm/ = VERB: bevestigen, bekrachtigen, versterken, goedkeuren, vormen, aannemen, arresteren; USER: bevestigen, te bevestigen, bevestig, bevestiging, bevestigt

GT GD C H L M O
connect /kəˈnekt/ = VERB: aansluiten, koppelen, doorverbinden, in verbinding staan, in verbinding brengen, aaneensluiten, aan elkaar vastmaken, verbinden aansluiten; USER: aansluiten, verbinding, verbinden, sluit, sluiten

GT GD C H L M O
connection /kəˈnek.ʃən/ = NOUN: verbinding, verband, aansluiting, connectie, samenhang, betrekking; USER: aansluiting, verbinding, connectie, verband

GT GD C H L M O
considered /kənˈsɪd.əd/ = VERB: overwegen, beschouwen, nagaan, aanzien, overdenken, aanmerken, in aanmerking nemen; USER: beschouwd, overwogen, geacht, beschouwd als, als

GT GD C H L M O
consistent /kənˈsɪs.tənt/ = ADJECTIVE: consistent, consequent, samenhangend; USER: consistent, consequent, consistente, overeenstemming, in overeenstemming

GT GD C H L M O
console /kənˈsəʊl/ = VERB: troosten, vertroosten; USER: troosten, console, te troosten, troost, de console

GT GD C H L M O
consumed /kənˈsjuːm/ = VERB: consumeren, verbruiken, verteren, nuttigen, vernietigen, verstoken, slopen, verorbenen; USER: geconsumeerd, verbruikt, geconsumeerde, verbruikte, verteerd

GT GD C H L M O
consumption /kənˈsʌmp.ʃən/ = NOUN: consumptie, verbruik, tering, vertering, tuberculose, nuttiging, uittering, longtering; USER: verbruik, consumptie, het verbruik, de consumptie, gebruik

GT GD C H L M O
contain /kənˈteɪn/ = VERB: bevatten, inhouden, behelzen, begrijpen; USER: bevatten, bevat

GT GD C H L M O
content /kənˈtent/ = NOUN: inhoud, gehalte, tevredenheid, genoegen, inhoudsgrootte; ADJECTIVE: tevreden, voldaan; VERB: vergenoegen, tevredenstellen; USER: inhoud, gehalte, items, inhoud van

GT GD C H L M O
continue /kənˈtɪn.juː/ = VERB: bevatten, inhouden, behelzen, begrijpen; USER: voortzetten, vervolgen, voortduren, blijven, verder

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
conventions /kənˈven.ʃən/ = NOUN: verdrag, conventie, overeenkomst, congres, bijeenkomst, gebruik, samenkomst; USER: conventies, congressen, verdragen, overeenkomsten, verdragen van

GT GD C H L M O
convert /kənˈvɜːt/ = NOUN: bekeerling, bekeerlinge; VERB: converteren, omzetten, bekeren, omrekenen, herleiden, verwisselen, omkeren; USER: omzetten, converteren, bekeren, bekeerling, omrekenen

GT GD C H L M O
copies /ˈkɒp.i/ = VERB: kopiëren, copiëren, namaken, nadoen, nabootsen, afschrijven, overschrijven, naschrijven; NOUN: kopie, exemplaar, afschrift, copie, kopij, afdruk, nabootsing, overschrijving; USER: kopieën, afschriften, exemplaren, kopie, versievan

GT GD C H L M O
copying /ˈkɒp.i/ = VERB: kopiëren, copiëren, namaken, nadoen, nabootsen, afschrijven, overschrijven, naschrijven; USER: kopiëren, het kopiëren, het kopiëren van, kopiëren van, kopieert

GT GD C H L M O
corps /kɔːr/ = NOUN: corps, korps, legerkorps; USER: corps, korps, korpsen, Korpsen van, legerkorps

GT GD C H L M O
correct /kəˈrekt/ = VERB: verbeteren, corrigeren, terechtwijzen, tuchtigen; ADJECTIVE: correct, juist, goed, nauwkeurig, in orde, precies; USER: corrigeren, te corrigeren, verhelpen, correctie, correct

GT GD C H L M O
corresponding = ADJECTIVE: overeenkomstig; USER: overeenkomstig, overeenkomstige, bijbehorende, corresponderende, overeenkomt

GT GD C H L M O
cost /kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf; VERB: de kosten vaststellen; USER: kosten, kost, kostte, gekost, de kosten

GT GD C H L M O
costing /ˈkɒs.tɪŋ/ = VERB: de kosten vaststellen; USER: kostprijsberekening, costing, kostend, kostenberekening, kost

GT GD C H L M O
costings /ˈkɒs.tɪŋ/ = USER: kostprijsberekening, kostprijsberekeningen, kostenberekening, kostenopgave, kostenoverzicht,

GT GD C H L M O
costs /kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf; VERB: de kosten vaststellen; USER: kosten, de kosten, kost, kosten van, kosten te

GT GD C H L M O
could /kʊd/ = VERB: kon; USER: kon, konden, kan, kunnen, zou

GT GD C H L M O
count /kaʊnt/ = VERB: tellen, rekenen, meetellen, optellen, achten, aanrekenen, van belang zijn, in aanmerking komen, staat maken op; NOUN: graaf, tel; USER: tellen, tel, rekenen, optellen, meetellen

GT GD C H L M O
covered /-kʌv.əd/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken, bestrijden, toedekken, overtrekken, beleggen, dichtgooien; USER: gedekt, overdekte, vallen, bedekt, overdekt

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
creates /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëert, schept, ontstaat, zorgt, maakt

GT GD C H L M O
creating /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van

GT GD C H L M O
creation /kriˈeɪ.ʃən/ = NOUN: schepping, benoeming, aanstelling, voortbrenging; USER: schepping, oprichting, creatie, creëren, scheppen

GT GD C H L M O
credit /ˈkred.ɪt/ = NOUN: credit, krediet, tegoed, eer, creditzijde, geloof, vertrouwen, aanzien, goede naam, gezag, invloed; VERB: crediteren, geloven; USER: credit, krediet, tegoed, credit van, kredieten

GT GD C H L M O
criteria /krīˈti(ə)rēən/ = NOUN: criterium, maatstaf; USER: criteria, de criteria, criteria van, criteria voor, criteria die

GT GD C H L M O
cumulative /ˈkyo͞omyələtiv,-ˌlātiv/ = ADJECTIVE: ophopend; USER: cumulatieve, cumulatief, gecumuleerde, Cum

GT GD C H L M O
currencies /ˈkʌr.ən.si/ = NOUN: valuta, betaalmiddel, muntsoort, koers, omloop, gangbaarheid, gangbare munt, circulatie, loop; USER: valuta, munteenheden, munten

GT GD C H L M O
currently /ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig; USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
customers /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten

GT GD C H L M O
cycle /ˈsaɪ.kl̩/ = NOUN: cyclus, fiets, kringloop, rijwiel, tijdkring; VERB: fietsen, ronddraaien, wielrijden; USER: cyclus, cycle, fietsen, fiets

GT GD C H L M O
dashboard /ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot; USER: dashboard, het dashboard, dashboard van, het dashboard van, instrumentenbord

GT GD C H L M O
dashboards /ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot; USER: dashboards, dashboard, dashboards te

GT GD C H L M O
data /ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof; USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te

GT GD C H L M O
database /ˈdeɪ.tə.beɪs/ = USER: databank, gegevensbestand, gegevensbank

GT GD C H L M O
date /deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer; VERB: dateren, dagtekenen; USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop

GT GD C H L M O
dates /deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer; USER: data, datums, data in, datum, alstublieft

GT GD C H L M O
days /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dagen, dag, werkdagen

GT GD C H L M O
decide /dɪˈsaɪd/ = VERB: besluiten, beslissen, bepalen, uitmaken, uitspraak doen, uitwijzen, overhalen; USER: beslissen, besluiten, bepalen, besluit, beslist

GT GD C H L M O
decision /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming

GT GD C H L M O
decisions /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissingen, besluiten, beschikkingen, de besluiten, besluiten van

GT GD C H L M O
decrease /dɪˈkriːs/ = VERB: verlagen, verminderen, afnemen, afdraaien; NOUN: afname, vermindering, afneming, terugloop; USER: verlagen, verminderen, afnemen, afname, dalen

GT GD C H L M O
default /dɪˈfɒlt/ = NOUN: verzuim, verstek, gebrek, fout, vergrijp, feil; VERB: in gebreke blijven, falen, niet verschijnen, bij verstek veroordelen; USER: verzuim, verstek, gebrek, standaard, default

GT GD C H L M O
define /dɪˈfaɪn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen; USER: definiëren, bepalen, omschrijven, te definiëren, definieert

GT GD C H L M O
defined /diˈfīn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen; USER: gedefinieerd, gedefinieerde, omschreven, bepaald, vastgesteld

GT GD C H L M O
delete /dɪˈliːt/ = VERB: doorhalen, uitwissen, wegvagen, uitvegen, uitschrappen; USER: verwijderen, schrappen, wissen, te verwijderen, verwijdert

GT GD C H L M O
deleting /dɪˈliːt/ = VERB: doorhalen, uitwissen, wegvagen, uitvegen, uitschrappen; USER: verwijderen, schrappen, wissen, het verwijderen, verwijderen van

GT GD C H L M O
delivered /dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen; USER: geleverd, afgeleverd, geleverde, opgeleverd, bezorgd

GT GD C H L M O
deliveries /dɪˈlɪv.ər.i/ = NOUN: levering, bezorging, aflevering, bevalling, bestelling, aanvoer, overhandiging, uitreiking, verlossing, inlevering, ophalen, bevrijding; USER: leveringen, leveranties, verzending, verzending in, verzending in het

GT GD C H L M O
delivers /dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen; USER: levert, biedt, zorgt, zorgt voor, geeft

GT GD C H L M O
demand /dɪˈmɑːnd/ = NOUN: vraag, verlangen, eis, vordering; VERB: vragen, eisen, verlangen, vereisen, vorderen, vergen, opeisen, afvragen, rekenen; USER: vraag, de vraag, vraag naar, aanbod, demand

GT GD C H L M O
demands /dɪˈmɑːnd/ = NOUN: vraag, verlangen, eis, vordering; VERB: vragen, eisen, verlangen, vereisen, vorderen, vergen, opeisen, afvragen, rekenen; USER: eisen, vraag, wensen, behoeften, eisen van

GT GD C H L M O
democratic /ˌdeməˈkratik/ = ADJECTIVE: democratisch; USER: democratisch, democratische, de democratische, democratie, democratischer

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
designer /dɪˈzaɪ.nər/ = NOUN: ontwerper, intrigant, ontwerp-tekenaar; USER: ontwerper, Designer, design

GT GD C H L M O
desktop /ˈdesk.tɒp/ = USER: desktop, bureaublad, Gratis, bureau

GT GD C H L M O
detail /ˈdiː.teɪl/ = NOUN: detail, bijzonderheid, kleinigheid, item, bijzaak, opsomming, omstandig verhaal; ADJECTIVE: detail-; VERB: opsommen, detacheren; USER: detail, gegevens, details, gedetailleerd, informatie

GT GD C H L M O
detailed /ˈdiː.teɪld/ = ADJECTIVE: gedetailleerd, uitvoerig, omstandig, breedvoerig, ampel; USER: gedetailleerd, uitvoerig, gedetailleerde, nadere, uitgebreide

GT GD C H L M O
details /ˈdiː.teɪl/ = NOUN: opdracht; USER: Details, gegevens, informatie, detail, Home

GT GD C H L M O
develop /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling

GT GD C H L M O
different /ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig; USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander

GT GD C H L M O
differentiate /ˌdɪf.əˈren.ʃi.eɪt/ = VERB: onderscheiden, onderscheid maken, uit elkaar houden; USER: onderscheiden, differentiëren, onderscheid, onderscheid maken, onderscheid te maken

GT GD C H L M O
dimension /ˌdaɪˈmen.ʃən/ = NOUN: dimensie, afmeting, omvang, grootte, bestek; USER: dimensie, afmeting, afmetingen, maat, dimensie van

GT GD C H L M O
diploma /dɪˈpləʊ.mə/ = NOUN: diploma, bul, brevet, akte; USER: diploma, diploma van, diplomacontract

GT GD C H L M O
direct /daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig; ADVERB: direct, rechtstreeks; VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden

GT GD C H L M O
directory /dɪˈrek.tər.i/ = NOUN: adresboek, leidraad, raad van commissarissen; USER: directory, map, Indexering, gids, telefoonboek

GT GD C H L M O
disable /dɪˈseɪ.bl̩/ = VERB: onbruikbaar maken, ontredderen, onbekwaam maken, onttakelen, buiten gevecht stellen, diskwalificeren; USER: onbruikbaar maken, uitschakelen, schakelen, uit te schakelen, te schakelen

GT GD C H L M O
dispatcher /dɪˈspætʃər/ = NOUN: expediteur; USER: expediteur, verzender, dispatcher, afzender, verdeler

GT GD C H L M O
display /dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen; NOUN: vertoon, tentoonstelling, uitstalling, tentoonspreiding, ontplooiing; USER: tonen, weer te geven, weergeven, weergegeven, weer

GT GD C H L M O
displayed /dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen; USER: weergegeven, getoond, verschijnt, wordt weergegeven, display

GT GD C H L M O
disruption /dɪsˈrʌpt/ = NOUN: ontwrichting, verbreking; USER: ontwrichting, verstoring, onderbreking, verstoring van, verstoringen

GT GD C H L M O
distinguished /dɪˈstɪŋ.ɡwɪʃt/ = ADJECTIVE: voornaam, gedistingeerd, aanzienlijk; USER: gedistingeerd, voornaam, onderscheiden, voorname, vooraanstaande

GT GD C H L M O
distribution /ˌdɪs.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: distributie, verdeling, verspreiding, uitreiking, uitdeling, bezorging; USER: distributie, verdeling, verspreiding, de distributie

GT GD C H L M O
do /də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen; NOUN: do; USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe

GT GD C H L M O
dock /dɒk/ = NOUN: dok, aanlegplaats, sluishaven, staartriem, wilde zuring, bank der beschuldigen; VERB: dokken, kortstaarten; USER: dok, dock, haven, steiger

GT GD C H L M O
document /ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel; VERB: documenteren; USER: document, document te, documenten, document wordt

GT GD C H L M O
documents /ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: dokter, doctor; VERB: knoeien met, vervalsen; USER: documenten, stukken, documenten die, documenten van, documenten te

GT GD C H L M O
doesn /ˈdʌz.ənt/ = USER: doesn, maakt, heeft geen, maakt niet

GT GD C H L M O
doors /dɔːr/ = NOUN: deur, portier, ingang; USER: deuren, deur, portieren

GT GD C H L M O
down /daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas; PREPOSITION: langs; NOUN: dons; VERB: leggen, neerhalen; ADJECTIVE: omver; USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van

GT GD C H L M O
downtime /ˈdaʊn.taɪm/ = NOUN: stilstand, uitvaltijd, stilstandtijd, wachttijd; USER: uitvaltijd, stilstandtijd, stilstand, downtime, machinestilstand

GT GD C H L M O
draws /drɔː/ = NOUN: trek, trekking, loterij; VERB: trekken, tekenen, putten, aantrekken, tappen, spannen, slepen, uittrekken, wegtrekken; USER: trekt, vestigt, tekent, vestigt de, stelt

GT GD C H L M O
drop /drɒp/ = NOUN: daling, drop, druppel; VERB: vallen, laten vallen, verliezen, laten varen, ophouden, opgeven, druppelen, weglaten, laten schieten; USER: laten vallen, drop, vallen, dalen, neerzetten

GT GD C H L M O
each /iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman; USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar

GT GD C H L M O
earlier /ˈɜː.li/ = ADVERB: vroeger; USER: vroeger, eerder, eerdere, vroegere, oudere

GT GD C H L M O
easier /ˈiː.zi/ = USER: gemakkelijker, makkelijker, eenvoudiger, beter, eenvoudig

GT GD C H L M O
easily /ˈiː.zɪ.li/ = ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht; USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijk te, goed

GT GD C H L M O
easy /ˈiː.zi/ = ADJECTIVE: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm; ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm; USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijke, eenvoudige

GT GD C H L M O
eat /iːt/ = VERB: eten, opeten, vreten, bikken, schaften, invreten, gebruiken; USER: eten, eet, te eten, doen

GT GD C H L M O
ecosystem /ˈekōˌsistəm,ˈēkō-/ = USER: ecosysteem, ecosystemen, ecosysteemdiensten, ecosysteem van, het ecosysteem

GT GD C H L M O
effective /ɪˈfek.tɪv/ = NOUN: effectief, effektief, soldaat in werkelijke dienst; ADJECTIVE: effectief, doeltreffend, werkzaam, werkelijk, krachtig, afdoend, krachtdadig, effect hebbend, uitwerking hebbend; USER: effectief, doeltreffend, effectieve, doeltreffende, daadwerkelijke

GT GD C H L M O
efficiency /ɪˈfɪʃənsi/ = NOUN: rendement, doeltreffendheid, werking, bekwaamheid, geschiktheid, krachtdadigheid; USER: rendement, doeltreffendheid, efficiëntie, efficiency

GT GD C H L M O
efficiently /ɪˈfɪʃ.ənt/ = ADVERB: werkzaam; USER: efficiënt, efficiënter, efficiënt te, efficiënte, doeltreffend

GT GD C H L M O
effort /ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning; USER: inspanning, moeite, poging, inspanningen, werk

GT GD C H L M O
either /ˈaɪ.ðər/ = PRONOUN: beide, een van beide; CONJUNCTION: of, ook; USER: beide, of, een van beide, ook, ofwel

GT GD C H L M O
electronic /ɪˌlekˈtrɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: electronisch; USER: electronisch, elektronische, voor elektronische, Bron voor elektronische, elektronisch

GT GD C H L M O
ella = USER: ella, van Ella

GT GD C H L M O
email /ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail

GT GD C H L M O
emails /ˈiː.meɪl/ = USER: e-mails, emails, mails, e

GT GD C H L M O
employees /ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé; USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers

GT GD C H L M O
enable /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk

GT GD C H L M O
enabled /ɪˈneɪ.bl̩d/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: ingeschakeld, geactiveerd, nodig, aanstaat, staat

GT GD C H L M O
enables /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: maakt, stelt, laat, kunnen, kan

GT GD C H L M O
enabling /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: waardoor, inschakelen, zodat, mogelijk, waarmee

GT GD C H L M O
end /end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk; VERB: eindigen, aflopen, ophouden; USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde

GT GD C H L M O
endorsing /ɪnˈdɔːs/ = VERB: onderschrijven, steunen, bevestigen, endosseren, overdragen, gireren, wenden; USER: onderschrijven, het onderschrijven, het onderschrijven van, onderschrijven van, onderschrijft

GT GD C H L M O
enforced /ɪnˈfɔːs/ = VERB: afdwingen, doen eerbiedigen, dwingen tot, doorzetten, streng handhaven, de hand houden aan, krachtig uitvoeren, kracht bezijden aan; USER: afgedwongen, gehandhaafd, gedwongen, toegepast, uitvoer gelegd

GT GD C H L M O
enforcement /ɪnˈfɔːs/ = NOUN: handhaving, bevestiging; USER: handhaving, tenuitvoerlegging, de tenuitvoerlegging, de handhaving, rechtshandhaving

GT GD C H L M O
engine /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; ADJECTIVE: motor, machine, locomotief; USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren

GT GD C H L M O
english /ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels; ADJECTIVE: Engels

GT GD C H L M O
enhance /ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen; USER: verhogen, kunt verbeteren, verbeteren, te verbeteren, versterken

GT GD C H L M O
enhanced /ɪnˈhɑːns/ = VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken; USER: verbeterde, versterkte, verhoogde, betere, verbeterd

GT GD C H L M O
enhancement /ɪnˈhɑːns/ = USER: enhancement, verbetering, versterking, verhoging, toebehoren

GT GD C H L M O
enhancements /enˈhansmənt/ = USER: verbeteringen, uitbreidingen, toebehoren, verhogingen, verbeteringen in

GT GD C H L M O
enhances /ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen; USER: verbetert, verhoogt, vergroot, versterkt, verbetert de

GT GD C H L M O
ensure /ɪnˈʃɔːr/ = VERB: verzekeren, beveiligen; USER: verzekeren, zorgen, waarborgen, garanderen, ervoor te zorgen

GT GD C H L M O
enter /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren

GT GD C H L M O
entire /ɪnˈtaɪər/ = ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, volkomen, vol, gaaf, algeheel, onbeschadigd; USER: geheel, heel, volledig, hele, gehele

GT GD C H L M O
entries /ˈen.tri/ = NOUN: toegang, binnenkomst, ingang, inschrijving, boeking, intrede, post, intocht, aanmelding; USER: inzendingen, entries, vermeldingen, ingangen, data

GT GD C H L M O
entry /ˈen.tri/ = NOUN: toegang, binnenkomst, ingang, inschrijving, boeking, intrede, post, intocht, aanmelding; USER: binnenkomst, ingang, toegang, inschrijving, intrede

GT GD C H L M O
environment /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te

GT GD C H L M O
environments /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: omgevingen, milieus, omgeving, milieu

GT GD C H L M O
error /ˈer.ər/ = NOUN: fout, vergissing, dwaling, abuis, afdwaling, zonde, overtreding, het dwalen; USER: fout, dwaling, error, fouten, foutmelding

GT GD C H L M O
essay /ˈes.eɪ/ = NOUN: opstel, verhandeling, proefschrift, proef, proefneming; VERB: beproeven, pogen, bespeuren, toetsen, op de proef stellen; USER: opstel, essay, poging, verhandeling, essay te

GT GD C H L M O
evasive /ɪˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: ontwijkend; USER: ontwijkend, ontwijkende, uitwijken, uitwijk, ontwijken

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
event /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij

GT GD C H L M O
events /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers

GT GD C H L M O
ever /ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal; USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever

GT GD C H L M O
evolve /ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen; USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert

GT GD C H L M O
exactly /ɪɡˈzækt.li/ = ADVERB: precies, juist, nauwkeurig, nauwgezet, stipt, accuraat; USER: precies, exact, juist, echt, nauwkeurig

GT GD C H L M O
example /ɪɡˈzɑːm.pl̩/ = NOUN: voorbeeld, model, toonbeeld; USER: voorbeeld, bijvoorbeeld, Zo, zoals, bijv.

GT GD C H L M O
excel /ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen; USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren

GT GD C H L M O
exchange /ɪksˈtʃeɪndʒ/ = NOUN: uitwisseling, ruil, wisselkoers, valuta, beurs, verwisseling; VERB: wisselen, uitwisselen, ruilen, omwisselen, verwisselen, omruilen; USER: uitwisseling, wisselen, uitwisselen, ruil, ruilen

GT GD C H L M O
exchanging /ɪksˈtʃeɪndʒ/ = VERB: wisselen, uitwisselen, ruilen, omwisselen, verwisselen, omruilen, inwisselen, verruilen, ingewisseld worden, verruild worden; USER: uitwisselen, wisselen, uitwisseling, uitwisselen van, het uitwisselen

GT GD C H L M O
excluded /ɪkˈskluːd/ = VERB: uitsluiten, uitzonden; USER: uitgesloten, exclusief, buiten, sluiten

GT GD C H L M O
execute /ˈek.sɪ.kjuːt/ = VERB: uitvoeren, executeren, verrichten, voltrekken, verlijden, passeren, ten uitvoer brengen, volvoeren, ten uitvoer leggen, ter dood brengen, opmaken; USER: uitvoeren, executeren, voeren, te voeren, uit te voeren

GT GD C H L M O
exes /eks/ = NOUN: onkosten; USER: onkosten, exe, exes, exen,

GT GD C H L M O
existing /ɪɡˈzɪs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: bestaand, aanwezig; USER: bestaand, bestaande, de bestaande, huidige, bestaan

GT GD C H L M O
expanded /ikˈspand/ = ADJECTIVE: uitgebreiden, uitgespreden; USER: uitgebreid, breidde, geëxpandeerd, uitgebreide, uitbreiding

GT GD C H L M O
explicit /ɪkˈsplɪs.ɪt/ = ADJECTIVE: uitdrukkelijk, duidelijk, uitvoerig, beslist; USER: uitdrukkelijk, duidelijk, expliciete, expliciet, uitdrukkelijke

GT GD C H L M O
extended /ɪkˈsten.dɪd/ = ADJECTIVE: rekkend; USER: extended, uitgebreide, verlengd, verlengde, langere

GT GD C H L M O
extensibility = NOUN: rekbaarheid; USER: rekbaarheid, uitbreidbaarheid, uitrekbaarheid, uitbreidingsmogelijkheden, uitstrekbaarheid,

GT GD C H L M O
external /ɪkˈstɜː.nəl/ = ADJECTIVE: extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk; USER: extern, externe, buitenlandse, de externe, uitwendige

GT GD C H L M O
factors /ˈfæk.tər/ = NOUN: factor, agent; USER: factoren, factoren die, elementen

GT GD C H L M O
fast /fɑːst/ = ADJECTIVE: snel, vast, vlug, stevig, hecht; ADVERB: snel, stevig, voor; NOUN: vasten, vastendag, vastentijd; VERB: vasten; USER: snel, snelle, fast, een snelle, vasten

GT GD C H L M O
faster /fɑːst/ = USER: sneller, snellere, sneller te, een snellere, snel

GT GD C H L M O
feature /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: kenmerken, functie, feature, kenmerk, eigenschap

GT GD C H L M O
features /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden

GT GD C H L M O
feel /fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen; USER: voelen, gevoel, voelt, voel, het gevoel

GT GD C H L M O
feelings /ˈfiː.lɪŋ/ = NOUN: gevoel, gevoelen, tast, gevoeligheid, gewaarwording; USER: gevoelens, gevoel, gevoelens te

GT GD C H L M O
feels /fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen; USER: voelt, voelt zich, aanvoelt, mening, vindt

GT GD C H L M O
few /fjuː/ = ADVERB: weinig, wat, zelden, dun, spaarzaam; NOUN: minderheid; USER: weinig, paar, enkele, aantal, weinige

GT GD C H L M O
fiat /ˈfiː.æt/ = NOUN: fiat, goedkeuring; USER: fiat, gebruikt fiat

GT GD C H L M O
field /fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein; ADJECTIVE: veld-; USER: veld, terrein, gebied, gebied van, het veld

GT GD C H L M O
fields /fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein; USER: velden, gebieden, terreinen, gebied, velden in

GT GD C H L M O
file /faɪl/ = VERB: indienen, vijlen, deponeren, rangschikken, afvijlen, aanrijgen; NOUN: vijl, rij, gelid, rot; USER: bestand, file, dossier, bestanden

GT GD C H L M O
files /faɪl/ = NOUN: archief; USER: bestanden, files, dossiers, bestanden te

GT GD C H L M O
filter /ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring; VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen; USER: filteren, filter, filteren op, filter instellen, filter instellen voor

GT GD C H L M O
filters /ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring; USER: filters, filters verwijderen, filters voor, filter

GT GD C H L M O
finally /ˈfaɪ.nə.li/ = ADVERB: eindelijk, tenslotte, ten laatste, afdoend, per saldo; USER: eindelijk, tenslotte, uiteindelijk, Tot slot, ten slotte

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
find /faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken; NOUN: vondst, vindplaats, vangst; USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld

GT GD C H L M O
finish /ˈfɪn.ɪʃ/ = NOUN: afwerking, einde, eind, slot, voltooiing; VERB: voltooien, eindigen, afmaken, afwerken, volbrengen, voleindigen, afhandelen; USER: eindigen, afmaken, afwerken, afwerking, voltooien

GT GD C H L M O
fire /faɪər/ = NOUN: brand, vuur, haard, gloed, hitte; VERB: vuren, ontslaan, schieten, verbranden, aansteken, vlam vatten, in brand steken; USER: brand, vuur, fire, haard, open

GT GD C H L M O
fixed /fɪkst/ = ADJECTIVE: vast, bepaald, strak, stationair, onbeweeglijk, niet vluchtig, vast aangesteld; USER: vast, gefixeerd, bevestigd, vastgesteld, vaste

GT GD C H L M O
flexibility /ˈflek.sɪ.bl̩/ = NOUN: flexibiliteit, soepel, buigzaamheid, plooibaarheid; USER: flexibiliteit, flexibel, soepelheid, flexibele, flexibiliteit te

GT GD C H L M O
flexible /ˈflek.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: flexibele, soepel, buigzaam, buigbaar, lenig, plooibaar, inschikkelijk, smijdig, handelbaar; USER: flexibele, flexibel, flexibeler, soepele, soepel

GT GD C H L M O
focus /ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum; VERB: verzamelen, bijeenkomen, opeenhopen; USER: focus, richten, concentreren, gericht, zich richten

GT GD C H L M O
focused /ˈfəʊ.kəst/ = USER: gericht, gerichte, gefocust, geconcentreerd, richtte zich

GT GD C H L M O
following /ˈfɒl.əʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: volgend; NOUN: volgeling, leden; USER: volgend, na, volgende, volgende op, volgt

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
forced /fɔːst/ = ADJECTIVE: gedwongen, geforceerd, onvrijwillig, gemaakt, gekunsteld; USER: gedwongen, geforceerd, dwong, geforceerde, genoodzaakt

GT GD C H L M O
forecast /ˈfɔː.kɑːst/ = NOUN: voorspelling, prognose, weervoorspelling; VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen; USER: prognose, voorspelling, weersverwachting, verwachting, weerbericht

GT GD C H L M O
forecasting /ˈfɔː.kɑːst/ = VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen; USER: voorspellen, forecasting, voorspelling, prognoses, prognose

GT GD C H L M O
form /fɔːm/ = NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank; VERB: vormen, opstellen, formeren; USER: vorm, formulier, vormen, gedaante

GT GD C H L M O
format /ˈfɔː.mæt/ = NOUN: formaat; USER: formaat, indeling, format

GT GD C H L M O
formation /fɔːˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: vorming, formatie, samenstelling; USER: formatie, vorming, oprichting, vorming van, de vorming

GT GD C H L M O
formerly /ˈfɔː.mə.li/ = ADVERB: vroeger, eertijds, weleer, daarvoor, indertijd, voor, van ouds, vooraan; USER: vroeger, voorheen, voormalige, vroegere, voormalig

GT GD C H L M O
forms /fɔːm/ = VERB: vormen, opstellen, formeren; NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank; USER: vormen, formulieren, vorm, vormt

GT GD C H L M O
forwards /ˈfɔː.wədz/ = VERB: sturen, doorzenden, verzenden, nazenden, begunstigen, opzenden; NOUN: voorwaartsspeler; USER: vooruit, forwards, naar voren, voorwaarts, voren

GT GD C H L M O
four /fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier; USER: vier, viertal

GT GD C H L M O
framework /ˈfreɪm.wɜːk/ = NOUN: kader, raam, geraamte, omlijsting, lijstwerk, lijst; USER: kader, raamwerk, kaderregeling, kader van, raam

GT GD C H L M O
fraud /frɔːd/ = NOUN: bedrog, zwendel, bedriegerij; USER: bedrog, fraude, van fraude, fraude te, fraudebestrijding

GT GD C H L M O
free /friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig; ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot; VERB: vrijmaken; USER: gratis, vrij, vrije, free

GT GD C H L M O
freight /freɪt/ = NOUN: vracht, lading, vrachtprijs; VERB: vrachten; ADJECTIVE: vrachting; USER: vracht, goederenvervoer, vrachtkosten, vrachtvervoer

GT GD C H L M O
frequent /ˈfriː.kwənt/ = ADJECTIVE: veelvuldig, herhaald, dikwijls voorkomend; VERB: bezoeken, geregeld bezoeken, omgaan; USER: veelvuldig, frequente, frequent, vaak, regelmatig

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
full /fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak; ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig; NOUN: volheid, volle maat; USER: vol, volledig, volledige, volle, full

GT GD C H L M O
fully /ˈfʊl.i/ = ADVERB: geheel, ten volle, volkomen, geheel en al, heel; USER: geheel, ten volle, volkomen, volledig, volle

GT GD C H L M O
fun /fʌn/ = NOUN: plezier, pret, grap, aardigheid; VERB: gekheid maken, grappen maken; USER: plezier, pret, leuk, leuke, fun

GT GD C H L M O
function /ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid; VERB: werken, fungeren; USER: functie, functionaliteit, functioneren, de functie

GT GD C H L M O
functionality /ˌfʌŋk.ʃənˈæl.ə.ti/ = USER: functionaliteit, functies, functie, de functionaliteit

GT GD C H L M O
functions /ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid; VERB: werken, fungeren; USER: functies, taken, functie, functioneert

GT GD C H L M O
fund /fʌnd/ = NOUN: fonds, kapitaal, voorraad; USER: fonds, Fund, fonds voor, het fonds, fondsen

GT GD C H L M O
funding /ˈfʌn.dɪŋ/ = USER: financiering, middelen, de financiering, financiering van, financiële middelen

GT GD C H L M O
fury /ˈfjʊə.ri/ = NOUN: woede, razernij, furie; USER: woede, furie, razernij, Fury, grimmigheid

GT GD C H L M O
future /ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek; ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend; USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
generate /ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren

GT GD C H L M O
gives /ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven; USER: geeft, haal, biedt

GT GD C H L M O
giving /ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven; NOUN: veerkracht; USER: geven, het geven van, het geven, geven van, waardoor

GT GD C H L M O
going /ˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: gaand, in werking zijnde, functionerend; NOUN: gang, het gaan, stap; USER: gaand, het gaan, gang, gaan, gaat

GT GD C H L M O
good /ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar; NOUN: heil; USER: goed, goede, good, een goede

GT GD C H L M O
goods /ɡʊd/ = NOUN: afscheid, vaarwel, adieu

GT GD C H L M O
granting /ɡrɑːnt/ = VERB: verlenen, toekennen, toestaan, schenken, gunnen, inwilligen, toegeven, vergunnen, toestemmen, verhoren; USER: verlening, verlenen, het verlenen, het verlenen van, toekenning

GT GD C H L M O
greater /ˈɡreɪ.tər/ = USER: groter, meer, grotere, hoger, een grotere

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
grouped /gro͞op/ = VERB: groeperen; USER: gegroepeerd, gegroepeerde, per, ingedeeld, onderverdeeld

GT GD C H L M O
guarantee /ˌɡær.ənˈtiː/ = VERB: garanderen, waarborgen, instaan voor, borg staan voor, avaleren, voor aval tekenen; NOUN: garantie, waarborg, garant, borg, aval; USER: garanderen, waarborgen, garantie, garant, te garanderen

GT GD C H L M O
gym /dʒɪm/ = NOUN: gymnastiekzaal; USER: sportschool, gym, fitnessruimte, gymnastiek, sportzaal

GT GD C H L M O
hana = USER: hana, van hana

GT GD C H L M O
hand /hænd/ = NOUN: hand, handje, zijde, macht, hulp, zij, naald, behendigheid; ADJECTIVE: hand-; VERB: overhandigen, aanreiken, aangeven; USER: hand, de hand, kant, met de hand

GT GD C H L M O
handling /ˈhænd.lɪŋ/ = NOUN: behandeling, omgang; USER: behandeling, omgang, Laden en lossen, hanteren, behandeling van

GT GD C H L M O
hanna = USER: hanna, van hanna, hannah

GT GD C H L M O
happy /ˈhæp.i/ = ADJECTIVE: gelukkig, blij; USER: gelukkig, blij, gelukkige, graag, tevreden

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
having /hæv/ = NOUN: bezit, have, vermogen, eigendom; USER: hebben, het hebben, met, het hebben van, hebben van

GT GD C H L M O
he /hiː/ = PRONOUN: hij; NOUN: mannetje; USER: hij, dat hij, hem

GT GD C H L M O
head /hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman; VERB: koppen, leiden; USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head

GT GD C H L M O
header /ˈhed.ər/ = NOUN: hoofd, rubriek, duikeling, buiteling; USER: header, koptekst, kopt de bal, en kopt de bal, kop

GT GD C H L M O
healing /hiːl/ = NOUN: genezing, herstel; ADJECTIVE: geneeskrachtig, heilzaam, heelkrachtig; USER: genezing, healing, helende, heling, genezende

GT GD C H L M O
height /haɪt/ = NOUN: hoogte, toppunt, top, summum, verhevenheid, glanspunt; USER: hoogte, Lengte, hoogte van, hoog, height

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
henna /ˈhen.ə/ = ADJECTIVE: henna-; NOUN: henna; USER: henna-, de henna, de Henna van, Henna van,

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
hierarchy /ˈhaɪə.rɑː.ki/ = NOUN: hiërarchie, priesterregering; USER: hiërarchie, hierarchie, hiërarchie van, hiërarchische, rangorde

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
higher /ˈhaɪ.ər/ = ADJECTIVE: hoger; USER: hoger, hogere, meer, een hogere, groter

GT GD C H L M O
highlight /ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: lichteffecten, beslissend ogenblik; VERB: geen betekenis hechten; USER: markeren, markeer, benadrukken, markeert, te markeren

GT GD C H L M O
highlighted /ˈhaɪ.laɪt/ = VERB: geen betekenis hechten; USER: gemarkeerd, benadrukt, gewezen, gemarkeerde, benadrukte

GT GD C H L M O
highlights /ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: highlights; USER: highlights, hoogtepunten, wat, benadrukt

GT GD C H L M O
hind /haɪnd/ = ADJECTIVE: achter, achterst; NOUN: hinde, boer, boerenknecht, boerenarbeider; USER: hinde, achter, achterpoten, achterste, achterpoot

GT GD C H L M O
his /hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne; USER: zijn, hij

GT GD C H L M O
hit /hɪt/ = NOUN: hit, treffer, succes, slag, stoot, tref, vooruitgang; VERB: raken, slaan, treffen, klappen, kloppen; USER: hit, raken, slaan, getroffen, raakte

GT GD C H L M O
html

GT GD C H L M O
https

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
identical /aɪˈden.tɪ.kəl/ = ADJECTIVE: identiek, gelijk, gelijkwaardig, volkomen hetzelfde; USER: identiek, gelijk, identieke, dezelfde, identiek zijn

GT GD C H L M O
identify /aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen; USER: identificeren, te identificeren, identificatie, bepalen, identificeren van

GT GD C H L M O
if /ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval; USER: indien, als, wanneer, of, Bij

GT GD C H L M O
ifrs = USER: ifrs, de IFRS

GT GD C H L M O
image /ˈɪm.ɪdʒ/ = NOUN: beeld, image, afbeelding, imago, evenbeeld, gelijkenis, schilderij, icoon, afspiegeling, standbeeld, metafoor; VERB: afbeelden; USER: afbeelding, image, beeld, imago, het

GT GD C H L M O
immigration /ˌɪm.ɪˈɡreɪ.ʃən/ = NOUN: immigratie; USER: immigratie, immigratiebeleid, migratie, de immigratie

GT GD C H L M O
impact /imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot; VERB: stoten, indrijven; USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten

GT GD C H L M O
impeccable /ɪmˈpek.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: onberispelijk, onfeilbaar, onweerlegbaar, onwederlegbaar; USER: onberispelijk, onberispelijke, een onberispelijke, gasten superieure, uitstekend

GT GD C H L M O
implement /ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren; NOUN: werktuig, instrument; USER: uitvoeren, uitvoering, uitvoering van, voeren, implementeren

GT GD C H L M O
implemented /ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren; USER: geïmplementeerd, uitgevoerd, geïmplementeerde, toegepast, doorgevoerd

GT GD C H L M O
import /ɪmˈpɔːt/ = VERB: importeren, invoeren, betekenen, van belang zijn, beduiden, te kennen geven, inhouden; NOUN: invoer, import, belang, aanvoer, gewicht, betekenis, invoerartikel; ADJECTIVE: ernstig, gewichtig; USER: importeren, import, invoer, te importeren, invoeren

GT GD C H L M O
improved /ɪmˈpruːv/ = ADJECTIVE: vervolmaakt; USER: verbeterd, verbeterde, betere, beter, verbetering

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
include /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvatten, bevatten, zijn, onder, onder andere

GT GD C H L M O
includes /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
incorporating /inˈkôrpəˌrāt/ = VERB: inlijven, zich verenigen, tot een lichaam verenigen, indelen, zich verbinden; USER: opnemen, integratie, het opnemen, opnemen van, waarin

GT GD C H L M O
increase /ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen; NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming; USER: verhogen, vergroten, verhoging, toenemen, toename

GT GD C H L M O
increasing /ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen; USER: toenemende, verhogen, verhoging, het verhogen, steeds

GT GD C H L M O
increment /ˈɪŋ.krə.mənt/ = NOUN: aanwas, opslag, vermeerdering, toeneming, toenemen, loonsverhoging; USER: increment, hogen, verhogen, opgehoogd, incrementeren

GT GD C H L M O
independent /ˌindəˈpendənt/ = ADJECTIVE: onafhankelijk, zelfstandig, onbevooroordeeld; USER: onafhankelijk, zelfstandig, onafhankelijke, zelfstandige

GT GD C H L M O
indirect /ˌɪn.daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: indirect, zijdelings, niet rechtstreeks, ontwijkend, bijkomstig, terughoudend; USER: indirect, indirecte, onrechtstreekse, onder contract, de indirecte

GT GD C H L M O
individual /ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand; NOUN: individu, enkeling; USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke

GT GD C H L M O
indoor /ˌɪnˈdɔːr/ = ADJECTIVE: binnen-, huis-; USER: binnen-, binnen, overdekt, binnenzwembad, indoor

GT GD C H L M O
industry /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
informed /ɪnˈfɔːmd/ = ADJECTIVE: bezield, onderlegd, geestdriftig; USER: geïnformeerd, hoogte, de hoogte, op de hoogte, ingelicht

GT GD C H L M O
infrastructure /ˈinfrəˌstrəkCHər/ = NOUN: infrastructuur; USER: infrastructuur, de infrastructuur, infrastructurele, infrastructuren

GT GD C H L M O
initiated /ɪˈnɪʃ.i.eɪt/ = VERB: beginnen, inleiden, inwijden, aanvangen, de stoot geven tot; USER: geïnitieerd, gestart, geïnitieerde, ingeleid, begonnen

GT GD C H L M O
innovations /ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering; USER: innovaties, vernieuwingen, innovatie, innovaties op

GT GD C H L M O
input /ˈɪn.pʊt/ = NOUN: invoer; ADJECTIVE: inleidend; USER: invoer, ingang, inbreng, invoeren

GT GD C H L M O
install /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, bevestigen, aanleggen, fitten; USER: installeren, te installeren, installeert, installeer, installatie

GT GD C H L M O
installation /ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: installatie, aanleg; USER: installatie, de installatie, montage, installeren

GT GD C H L M O
installations /ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: het oprichten, het bouwen; USER: installaties, installatie, inrichtingen

GT GD C H L M O
instances /ˈɪn.stəns/ = NOUN: aanleg, instantie, voorbeeld, aandrang, dringend verzoek; USER: gevallen, instances, voorbeelden, instanties, exemplaren

GT GD C H L M O
instead /ɪnˈsted/ = PREPOSITION: in plaats daarvan; USER: in plaats daarvan, plaats, in plaats, plaats daarvan, ipv

GT GD C H L M O
integrated /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie

GT GD C H L M O
integration /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken; USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren

GT GD C H L M O
integrity /ɪnˈteɡ.rə.ti/ = NOUN: integriteit, volledigheid, onkreukbaarheid; USER: integriteit, de integriteit, integriteit van, integer, de integriteit van

GT GD C H L M O
intelligence /inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten; ADJECTIVE: intelligentie-; USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten

GT GD C H L M O
intelligent /inˈtelijənt/ = ADJECTIVE: intelligent, verstandig, schrander, knap, bevattelijk, vlug van begrip; USER: intelligent, intelligente, slimme, intelligenter, verstandig

GT GD C H L M O
interactive /ˌintərˈaktiv/ = ADJECTIVE: interactieve; USER: interactieve, een interactieve, interactief

GT GD C H L M O
interesting /ˈɪn.trəs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: interessant, belangwekkend, wetenswaardig; USER: interessant, interessante, interessanter

GT GD C H L M O
interface /ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface; USER: interface, interface van

GT GD C H L M O
internal /ɪnˈtɜː.nəl/ = ADJECTIVE: intern, inwendig, binnenlands, binnenste, innerlijk; NOUN: binnenland; USER: intern, inwendig, interne, inwendige, de interne

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
introduce /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: voorstellen, introduceren, voeren, te voeren, te introduceren

GT GD C H L M O
introduced /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: geïntroduceerd, introduceerde, ingevoerd, geïntroduceerde, leidt

GT GD C H L M O
introduces /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: introduceert, voert, stelt, brengt, geïntroduceerd

GT GD C H L M O
introducing /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: invoering, introduceren, introductie, invoering van, de invoering

GT GD C H L M O
introduction /ˌɪn.trəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: invoering, introductie, inleiding, voorstelling; USER: introductie, inleiding, invoering, binnenbrengen, de invoering

GT GD C H L M O
invalidation /ɪnˈvæl.ɪ.deɪt/ = USER: ongeldigverklaring, ongeldig, invalidation, nietigverklaring, nietigheid,

GT GD C H L M O
inventory /ˈɪn.vən.tər.i/ = NOUN: inventaris, boedelbeschrijving, boedel; VERB: inventariseren; USER: inventaris, inventarisatie, voorraad, voorraden, voorraadbeheer

GT GD C H L M O
invoice /ˈɪn.vɔɪs/ = NOUN: factuur, rekening; VERB: factureren, declareren; USER: factuur, rekening, factuurdatum, factureren, facturen

GT GD C H L M O
invoices /ˈɪn.vɔɪs/ = NOUN: factuur, rekening; USER: facturen, rekeningen, factuur, de facturen, facturen te

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
issue /ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat; VERB: uitgeven, emitteren; USER: uitgifte, emissie, kwestie, probleem, afgifte

GT GD C H L M O
issues /ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat; VERB: uitgeven, emitteren; USER: kwesties, vraagstukken, problemen, issues, onderwerpen

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
item /ˈaɪ.təm/ = NOUN: item, artikel, post, bericht, deel, deeltje, jaartelling, bijzonderheid; ADVERB: eveneens; USER: item, artikel, post, punt, voorwerp

GT GD C H L M O
items /ˈaɪ.təm/ = NOUN: item, artikel, post, bericht, deel, deeltje, jaartelling, bijzonderheid; USER: artikelen, items, posten, punten, producten

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
itself /ɪtˈself/ = PRONOUN: zelf, zich, zichzelf, vanzelf; USER: zelf, zichzelf, zich, vanzelf

GT GD C H L M O
job /dʒɒb/ = NOUN: baan, werk, taak, arbeidsplaats, baantje, karwei, vak, zaakje, emplooi, knoeierij; VERB: uitvoeren, huren; USER: baan, werk, taak, vacature, beroep

GT GD C H L M O
journal /ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap; USER: tijdschrift, dagboek, journaal, Journal, Publikatieblad

GT GD C H L M O
journalist /ˈjərnl-ist/ = NOUN: journalist, dagbladschrijver; USER: journalist, journaliste, journalisten

GT GD C H L M O
judy /ˈjo͞odē/ = NOUN: Judy, meid, slons

GT GD C H L M O
keep /kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden; NOUN: onderhoud; USER: houden, bewaren, blijven, te houden, houd

GT GD C H L M O
keeper /ˈkiː.pər/ = NOUN: houder, bewaarder, oppasser, opzichter, cipier; USER: bewaarder, houder, oppasser, keeper, keeper zette

GT GD C H L M O
kept /kept/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden; USER: gehouden, bewaard, hield, bleef, onderhouden

GT GD C H L M O
key /kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming; VERB: bevestigen, spannen; USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
keypad /ˈkiː.pæd/ = USER: keypad, toetsenbord, toetsenblok, bediendeel, het toetsenblok

GT GD C H L M O
kpi

GT GD C H L M O
landscape /ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama; USER: landschap, landscape, landschap van

GT GD C H L M O
landscapes /ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama; USER: landschappen, landschap, Landscapes

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
last /lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest; VERB: duren; ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand; ADVERB: het laatst; USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen

GT GD C H L M O
lastly /ˈlɑːst.li/ = ADVERB: tenslotte, ten laatste, uiteindelijk; USER: tenslotte, ten slotte, tot slot, slotte, slot

GT GD C H L M O
later /ˈleɪ.tər/ = ADVERB: later; USER: later, latere, hoger, daarna

GT GD C H L M O
layer /ˈleɪ.ər/ = NOUN: laag, aardlaag, leghen, legger, aflegger, legkip, bedding, oesterbed; USER: laag, layer, lagen, laagje

GT GD C H L M O
leas /lē/ = NOUN: weide, landouw; USER: leas, Leasinvest, LEA, werkgelegenheidspacten

GT GD C H L M O
least /liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst; USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal

GT GD C H L M O
leave /liːv/ = NOUN: verlof, vakantie; VERB: verlaten, laten, vertrekken, achterlaten, overlaten, laten staan, nalaten, laten liggen, ophouden, heengaan; USER: vertrekken, verlaten, laten, verlof, laat

GT GD C H L M O
ledger /ˈledʒ.ər/ = NOUN: grootboek, dwarsbalk van steiger, plank van steiger, platte grafsteen; USER: grootboek, ledger, grootboek van, legger

GT GD C H L M O
legal /ˈliː.ɡəl/ = ADJECTIVE: wettelijk, legaal, wettig, rechtsgeldig, rechtskundig, rechtelijk, gewettigd, wets-; USER: wettelijk, legaal, wettig, juridische, wettelijke

GT GD C H L M O
let /let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen; NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal; USER: laten, laat, laten we, liet, te laten

GT GD C H L M O
letter /ˈlet.ər/ = NOUN: brief, letter, verhuurder, zendbrief, epistel, ingezonden stuk, type; VERB: voorzien van titel, van letters voorzien; USER: brief, letter, schrijven, letters, brief schrijven

GT GD C H L M O
level /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand; ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen; VERB: nivelleren, vlakken; USER: niveau, level, niveau van, het niveau

GT GD C H L M O
levels /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand, oppervlakte, paslood, horizontale mijngang; VERB: nivelleren, vlakken, waterpassen, richten, slechten, aan de schouder brengen, gelijk maken, waterpas maken, mikken, aanleggen; USER: niveaus, niveau, levels, verdiepingen

GT GD C H L M O
leverage /ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht; USER: hefboomwerking, leverage, hefboomeffect, hefboom, invloed

GT GD C H L M O
leverages /ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht; USER: benut, maakt gebruik, maakt gebruik van, hefboomwerkingen

GT GD C H L M O
library /ˈlaɪ.brər.i/ = NOUN: bibliotheek, boekerij, uitleenbibliotheek, openbare leeszaal; ADJECTIVE: bibliotheek-; USER: bibliotheek, bibliotheken, library, bibliotheek heeft, bibliotheek beschikbaar

GT GD C H L M O
license /ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, licentie, vergunning, vergunning, rijbewijs, rijbewijs, concessie, concessie, vrijheid, vrijheid, diploma, diploma, losbandigheid, losbandigheid, patent, patent, verlof, verlof; VERB: vergunning geven, vergunning geven, patenteren, patenteren, veroorloven, veroorloven; USER: licentie, rijbewijs, vergunning, License, Licentie Gegevens

GT GD C H L M O
life /laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te

GT GD C H L M O
lifecycle /ˈlaɪsənsər/ = USER: levenscyclus, lifecycle, levenscyclus van, levensduur, de levenscyclus

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
limited /ˈlɪm.ɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: beperkt, begrensd, eindig, bekrompen, schraal; USER: beperkt, beperkte, een beperkte, gelimiteerde, weinig

GT GD C H L M O
link /lɪŋk/ = NOUN: link, verband, verbinding, schakel, fakkel, manchetknoop, pektoorts; VERB: verbinden, schakelen, monteren, zetten, zich aansluiten, aaneenschakelen, ineenslaan, zich verbinden, steken door; USER: link, koppeling, link te, verband, verbinding

GT GD C H L M O
linked /ˈseks.lɪŋkt/ = ADJECTIVE: verbond; USER: gekoppeld, verbonden, gekoppelde, gelinkt, verband

GT GD C H L M O
links /lɪŋks/ = NOUN: veld voor golfspel; USER: koppelingen, verbindingen, banden, schakels

GT GD C H L M O
linux /ˈlaɪnəks/ = USER: linux, van Linux,

GT GD C H L M O
list /lɪst/ = NOUN: lijst, catalogus, ranglijst, naamlijst, rol, zelfkant, strijdperk, rand; VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen; USER: lijst, overzicht, lijst met, list, lijst van

GT GD C H L M O
listed /list/ = VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen; USER: genoteerd, vermeld, opgesomd, opgenomen, vermelde

GT GD C H L M O
lists /lɪst/ = NOUN: ring; USER: lijsten, Lists, lijst, Overzichten

GT GD C H L M O
little /ˈlɪt.l̩/ = NOUN: beetje, weinige, kleinigheid; ADJECTIVE: weinig, beetje, klein, gering, laag, luttel, karig; ADVERB: weinig, ietsje; USER: beetje, weinig, klein, kleine, wat

GT GD C H L M O
loading /lōd/ = NOUN: vee, veestapel, levende have, kudde; USER: het laden, lading, loading, laden, Even geduld

GT GD C H L M O
local /ˈləʊ.kəl/ = ADJECTIVE: lokaal, plaatselijk, alhier, gewestelijk, plaats-; NOUN: lokaaltrein, plaatselijk nieuws, plaatselijk bewoner, dorpscafé; USER: lokaal, plaatselijk, lokale, plaatselijke, de lokale

GT GD C H L M O
location /ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal; USER: plaats, ligging, locatie, locatie aan, locatiespelden te

GT GD C H L M O
locations /ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal; USER: locaties, plaatsen, bestemmingen, lokaties, lokaties in

GT GD C H L M O
lock /lɒk/ = NOUN: slot, sluis, lok, vlok; VERB: sluiten, opsluiten, vastlopen, op slot doen, insluiten, klemmen, op slot kunnen, omsluiten; USER: slot, sluis, opsluiten, sluiten, vergrendelen

GT GD C H L M O
locked /lɒk/ = ADJECTIVE: afgesloten, opgesloten, op slot; USER: afgesloten, opgesloten, op slot, vergrendeld, gesloten

GT GD C H L M O
locking /lɒk/ = NOUN: het sluiten; USER: vergrendelen, vergrendeling, blokkeren, locking, vergrendelen van

GT GD C H L M O
log /lɒɡ/ = NOUN: logboek, logaritme, blok hout, scheepsjournaal; VERB: in blokken kappen, optekenen in het logboek, beboeten, afstand afleggen; USER: logboek, loggen, te loggen, inloggen, in te loggen

GT GD C H L M O
logged /lɒɡ/ = ADJECTIVE: vastgelopen, stilstand, vol water; USER: ingelogd, aangemeld, aangemeld zijn, bewaard, ingelogd zijn

GT GD C H L M O
logging /ˈlɒɡ.ɪŋ/ = NOUN: houtaankap; USER: logging, houtkap, aanmelding, loggen, te loggen

GT GD C H L M O
login /ˈlɒɡ.ɪn/ = NOUN: login, inloggen; USER: inloggen, login, loggen, log, ingelogd

GT GD C H L M O
longer /lɒŋ/ = ADVERB: langer; USER: langer, meer, langere, lange

GT GD C H L M O
longest /lɒŋ/ = USER: langste, langst, de langste, oudste

GT GD C H L M O
look /lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken; NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken; USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken

GT GD C H L M O
looking /ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking

GT GD C H L M O
loss /lɒs/ = NOUN: verlies, schade, nadeel, schadepost, ondergang, deficit, strop; USER: verlies, verliesrekening, verliezen, het verlies, verlies van

GT GD C H L M O
lot /lɒt/ = NOUN: kavel, partij, hoop, perceel, lot, boel, deel, stuk grond, portie, noodlot, kaveling, aandeel; USER: lot, hoop, partij, perceel, veel

GT GD C H L M O
love /lʌv/ = NOUN: liefde, geliefde, liefste, liefje, schatje, minne, lieveling, nul, minnares, engeltje, iets heerlijk; VERB: houden van, liefhebben, beminnen, dol zijn op, minnen, graag hebben, liefkozen, gaarne hebben, doldraag doen; USER: liefde, liefhebben, houden van, houd, houd van

GT GD C H L M O
lowering /ˈlaʊə.rɪŋ/ = ADJECTIVE: dreigend, somber, donker; USER: verlagen, het verlagen, het verlagen van, verlaging, verlagen van

GT GD C H L M O
made /meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten

GT GD C H L M O
mailer /ˈmeɪlər/ = NOUN: verzender; USER: verzender, mailer, folder, mailing

GT GD C H L M O
maintain /meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen; USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden

GT GD C H L M O
maintained /mānˈtān/ = NOUN: grote computer; USER: onderhouden, gehandhaafd, behouden, aangehouden, gehouden

GT GD C H L M O
maintaining /meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen; USER: behoud, handhaven, onderhouden, het handhaven, onderhouden van

GT GD C H L M O
maintenance /ˈmeɪn.tɪ.nəns/ = NOUN: onderhoud, handhaving, alimentatie, verdediging, verpleging; USER: onderhoud, het onderhoud, onderhoud van, onderhouds, handhaving

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
making /ˈmeɪ.kɪŋ/ = NOUN: making, maak, vervaardiging, vorming, aanmaak, fabricatie, maaksel; USER: making, maken, maken van, het maken, het maken van

GT GD C H L M O
man /mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere; VERB: bemannen, bezetten; ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht; USER: man, mens, de mens, mensen

GT GD C H L M O
manage /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheren, beheerder bent, beheerder bent van, beheerder, beheer

GT GD C H L M O
managed /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd

GT GD C H L M O
management /ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg; USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
manipulate /məˈnipyəˌlāt/ = VERB: manipuleren, bewerken, hanteren, behandelen, knoeien met, speculeren in; USER: manipuleren, te manipuleren, bewerken, manipuleren van, te bewerken

GT GD C H L M O
manual /ˈmæn.ju.əl/ = NOUN: handboek, manuaal, handspuit; ADJECTIVE: handmatig, hand-, met de hand, handen-; USER: handboek, handmatig, handleiding, handmatige, handgeschakeld

GT GD C H L M O
manually /ˈmæn.ju.ə.li/ = USER: handmatig, manueel, hand, handmatig te, de hand

GT GD C H L M O
manufacturing /ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend; USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende

GT GD C H L M O
many /ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele; ADJECTIVE: velen; PRONOUN: menige; USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal

GT GD C H L M O
map /mæp/ = NOUN: kaart, landkaart, hemelkaart; VERB: in kaart brengen, indelen, arrangeren; USER: kaart, map, plan, de kaart, op de

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
marketing /ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek; USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen

GT GD C H L M O
marking /ˈmɑː.kɪŋ/ = VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: het merken, markering, merken, markeren

GT GD C H L M O
married /ˈmær.id/ = ADJECTIVE: getrouwd, gehuwd, huwelijk-, echtelijk; USER: getrouwd, gehuwd, trouwde, trouwen, trouwde met

GT GD C H L M O
master /ˈmɑː.stər/ = NOUN: meester, kapitein, baas, heer, leraar, gezagvoerder, chef, patroon, onderwijzer, heer des huizes; VERB: meester worden, overmeesteren; USER: meester, kapitein, master, heer

GT GD C H L M O
masturbator /ˈmæs.tə.beɪt/ = USER: masturbator, masturbeerder, masturbator is, masturbator van, masturbator met,

GT GD C H L M O
match /mætʃ/ = NOUN: wedstrijd, gelijke, partij, lucifer, evenknie, tegenhanger, kamp, partuur, huwelijk, lont; VERB: evenaren, paren, sorteren, schikken; USER: wedstrijd, gelijke, overeenkomen, overeenkomen met, overeen

GT GD C H L M O
matching /ˈmætʃ.ɪŋ/ = NOUN: koppeling; USER: matching, overeenkomende, bijpassende, passende, passen

GT GD C H L M O
material /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materiaal, grondstof, bouwstof, bestanddeel; ADJECTIVE: materieel, stoffelijk, belangrijk, lichamelijk, zinnelijk; USER: materiaal, materieel, materiële, materialen

GT GD C H L M O
materials /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen; USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die

GT GD C H L M O
matting /ˈmæt.ɪŋ/ = USER: matwerk, het matteren, matten, matteren, mat

GT GD C H L M O
maximized /ˈmæk.sɪ.maɪz/ = VERB: maximaliseren, tot het uiterste vergroten; USER: gemaximaliseerd, gemaximeerd, maximaal, maximale, geoptimaliseerd

GT GD C H L M O
maximum /ˈmæk.sɪ.məm/ = ADJECTIVE: maximaal, maximum-, grootst; NOUN: maximum; USER: maximaal, maximum, maximale, hoogste, ten hoogste

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
me /miː/ = PRONOUN: mij, me, ik; USER: me, mij, ik, mij op

GT GD C H L M O
means /miːnz/ = NOUN: middel, middelen, inkomsten; USER: middelen, middel, betekent, betekent dat, verstaan

GT GD C H L M O
meant /mēn/ = VERB: betekenen, bedoelen, menen, willen, beduiden, van plan zijn, in de zin hebben, voornemens zijn, bestemmen; USER: betekende, bedoeld, bedoelde, betekende dat, betekent

GT GD C H L M O
measure /ˈmeʒ.ər/ = VERB: meten, opmeten, afmeten, uitmeten, de maat nemen, toemeten, onderzoekend aankijken, deelbaar zijn op, beoordelen; NOUN: maatregel, maat, maatstaf, hoeveelheid, beperking, bedrag; USER: meten, te meten, meet, meten van, maat

GT GD C H L M O
mechanism /ˈmek.ə.nɪ.zəm/ = NOUN: mechanisme, mechaniek, techniek; USER: mechanisme, mechanisme voor, regeling, mechanisme van

GT GD C H L M O
meet /miːt/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen; NOUN: samenkomst; USER: ontmoeten, voldoen aan, voldoen, te voldoen, te ontmoeten

GT GD C H L M O
memo /ˈmem.əʊ/ = NOUN: briefje, korte notitie; USER: memo, memorandum, nota, notitie

GT GD C H L M O
merged /mɜːdʒ/ = VERB: samensmelten, samenvloeien, laten samenvloeien, doen opgaan, indompelen; USER: samengevoegd, fuseerde, gefuseerd, fuseerden, opgegaan

GT GD C H L M O
messages /ˈmes.ɪdʒ/ = NOUN: bericht, boodschap, tijding, officiële mededeling; VERB: overbrengen, seinen; USER: berichten, boodschappen, messages, meldingen

GT GD C H L M O
method /ˈmeθ.əd/ = NOUN: methode, werkwijze, handelwijze, orde, regelmaat; USER: methode, werkwijze, wijze, manier

GT GD C H L M O
methods /ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek; USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor

GT GD C H L M O
might /maɪt/ = NOUN: macht, kracht; VERB: vermogen; USER: macht, kracht, zou, misschien, zou kunnen

GT GD C H L M O
miniature /ˈmɪn.ɪ.tʃər/ = ADJECTIVE: miniatuur, klein, op kleine schaal; NOUN: miniatuurportret; VERB: in miniatuur voorstellen; USER: miniatuur, mini, miniature, klein

GT GD C H L M O
minimized /ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden; USER: geminimaliseerd, geminimaliseerde, minimum beperkt, beperkt, minimaal

GT GD C H L M O
minimizes /ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden; USER: minimaliseert, geminimaliseerd, vermindert, minimum beperkt, minimaliseert de

GT GD C H L M O
minimum /ˈmɪn.ɪ.məm/ = NOUN: minimum; ADJECTIVE: minimaal, miniem, allernoodzakelijk; USER: minimum, minimaal, minimale, minste, originele

GT GD C H L M O
mission /ˈmɪʃ.ən/ = NOUN: missie, opdracht, zending, roeping, boodschap, gezantschap, zendingpost; USER: missie, opdracht, zending, taak, missie van

GT GD C H L M O
misusing /misˈyo͞oz,ˈmisˌyo͞oz/ = VERB: misbruiken, verkeerd gebruiken, mishandelen; USER: misbruiken, misbruik maken van, te misbruiken, verkeerd gebruiken, het misbruiken"

GT GD C H L M O
mobile /ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend; USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon

GT GD C H L M O
mode /məʊd/ = NOUN: mode, wijze, manier, vorm, wijs, trant, toonaard, toonsoort; USER: mode, wijze, modus, stand

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
module /ˈmɒd.juːl/ = NOUN: modulus, standaardmaat, maatstaf, onderdeel van ruimtevaartuig

GT GD C H L M O
modules /ˈmɒd.juːl/ = NOUN: modulus, standaardmaat, maatstaf, onderdeel van ruimtevaartuig; USER: modules, modulen, module

GT GD C H L M O
monitor /ˈmɒn.ɪ.tər/ = VERB: controleren, afluisteren, verzorgen; NOUN: monitor, begeleider, varaan, vermaner, mentor, verpleger, oudste van klas; USER: controleren, monitor, toezicht, volgen, monitoren

GT GD C H L M O
monitoring /ˈmɒn.ɪ.tər/ = NOUN: controle, afluistering; USER: bewaking, controle, toezicht, toezicht op, monitoren

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
move /muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen; NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap; USER: bewegen, verplaatsen, verhuizen, te verplaatsen, verplaatst

GT GD C H L M O
moved /muːvd/ = ADJECTIVE: verplaatst; USER: verplaatst, bewogen, verhuisde, verhuisd, bewoog

GT GD C H L M O
mrp = USER: mrp, materiaalbehoefteplanning

GT GD C H L M O
much /mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste; ADJECTIVE: zeer; USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg

GT GD C H L M O
multiple /ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande; NOUN: veelvoud; USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige

GT GD C H L M O
music /ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek; ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend; USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale

GT GD C H L M O
must /mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak; VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen; ADJECTIVE: razend; USER: moet, moeten, dienen, must, dient

GT GD C H L M O
name /neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord; VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: naam, naam van, benaming, name, de naam

GT GD C H L M O
naming /neɪm/ = VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: naamgeving, benoemen, het benoemen, naming, benoemen van

GT GD C H L M O
need /niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede; VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden; USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven

GT GD C H L M O
needing /niːd/ = VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden; USER: nodig, hoeven, nodig hebben, behoefte, hoeft

GT GD C H L M O
needs /nēd/ = NOUN: behoefte aan; USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van

GT GD C H L M O
network /ˈnet.wɜːk/ = NOUN: netwerk, net, radiostation, tv-station; USER: netwerk, net, network, het netwerk

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
news /njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding; USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten

GT GD C H L M O
next /nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend; ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen; USER: volgende, volgend, naast, komende, next

GT GD C H L M O
night /naɪt/ = NOUN: nacht, avond, duisternis; USER: nacht, avond, nachts, s nachts, per nacht

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
non /nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij; USER: niet, non, zonder, derde

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
number /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: aantal, nummer, getal, het aantal

GT GD C H L M O
numbers /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: nummers, getallen, aantallen, cijfers, aantal

GT GD C H L M O
numeric /njuːˈmerɪk/ = USER: numerieke, numeriek, cijfertoetsen

GT GD C H L M O
object /ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan; VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben; USER: object, voorwerp, doel, objecten

GT GD C H L M O
objects /ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan; VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben; USER: objecten, voorwerpen, Objects

GT GD C H L M O
occur /əˈkɜːr/ = VERB: voorkomen, gebeuren, zich voordoen, voorvallen, opkomen, invallen, aan de hand zijn; USER: voorkomen, zich voordoen, gebeuren, optreden, later zijn

GT GD C H L M O
occurred /əˈkɜːr/ = VERB: voorkomen, gebeuren, zich voordoen, voorvallen, opkomen, invallen, aan de hand zijn; USER: voorgedaan, plaatsgevonden, opgetreden, zich, gebeurde

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offer /ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven; NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben

GT GD C H L M O
offers /ˈɒf.ər/ = NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: biedt, beschikt, heeft, beschikt over, aanbiedingen

GT GD C H L M O
often /ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig; USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
once /wʌns/ = ADVERB: eenmaal, eens, op één keer; CONJUNCTION: zodra; USER: eenmaal, eens, zodra, keer, een keer

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
ongoing /process/ = ADJECTIVE: voortdurend, lopend, aanhoudend; USER: lopend, aanhoudend, voortdurend, lopende, voortdurende

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
opened /ˈəʊ.pən/ = VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen, loskomen, blootleggen, aanbreken, in zicht komen; USER: geopend, opende, geopende, openden, open

GT GD C H L M O
opening /ˈəʊ.pən.ɪŋ/ = NOUN: opening, inleiding, begin, gat, mond, gelegenheid, kans, vooruitzicht, vakante betrekking; ADJECTIVE: openend, inleidend; USER: opening, openen, het openen, openen van, het openen van

GT GD C H L M O
operating = ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-; USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie

GT GD C H L M O
operations /ˌɒp.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: openheid, eerlijkheid, onpartijdigheid; USER: operaties, activiteiten, bewerkingen, handelingen, verrichtingen

GT GD C H L M O
opportunities = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren; USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden

GT GD C H L M O
opposed /əˈpəʊzd/ = ADJECTIVE: gekant tegen, vijandig, tegengesteld aan; USER: gekant tegen, tegenstelling, tegen, tegenover, in tegenstelling

GT GD C H L M O
optimize /ˈɒp.tɪ.maɪz/ = VERB: perfectioneren; USER: optimaliseren, te optimaliseren, optimaliseren van, het optimaliseren, optimaal

GT GD C H L M O
optimized /ˈɒp.tɪ.maɪz/ = VERB: perfectioneren; USER: geoptimaliseerd, geoptimaliseerde, optimale, optimaal, optimaliseren

GT GD C H L M O
option /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: optie, mogelijkheid, keuze, optie te

GT GD C H L M O
optional /ˈɒp.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: facultatief, onverplicht, ter keuze, naar eigen verkiezing; USER: facultatief, optionele, optioneel, optie, facultatieve

GT GD C H L M O
options /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: opties, mogelijkheden, Dineropties, opties te

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
order /ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken; NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang; USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling

GT GD C H L M O
orders /ˈɔː.dər/ = NOUN: leefregel; USER: bestellingen, orden, opdrachten, orders, bevelen

GT GD C H L M O
organization /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting

GT GD C H L M O
organizational /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = USER: organisatorische, organisatorisch, organisatiestructuur, organisatie

GT GD C H L M O
original /əˈrɪdʒ.ɪ.nəl/ = ADJECTIVE: origineel, oorspronkelijk, eerste, aanvankelijk; NOUN: oorsprong, afkomst, oorspronkelijk stuk; USER: origineel, originele, oorspronkelijke, oorspronkelijk, eerste

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
out /aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij; PREPOSITION: uit, langs; NOUN: uitweg; USER: uit, buiten, eruit, niet, op

GT GD C H L M O
outcomes /ˈaʊt.kʌm/ = NOUN: resultaat, uitslag, gevolg, uitvloeisel; USER: uitkomsten, resultaten, de resultaten, resultaten te, resultaat

GT GD C H L M O
outgoing /ˌaʊtˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: aftredend, vertrekkend; NOUN: ebbe, eb; USER: uitgaande, uitgaand, vertrekkende, extravert, voor uitgaande

GT GD C H L M O
output /ˈaʊt.pʊt/ = NOUN: uitgang, uitvoer, productie, vermogen, produktie, opbrengst, prestatie, uitkomst, effect, eliminatie, ontwikkeling, output van computer; USER: uitgang, vermogen, uitvoer, productie

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
overall /ˌəʊ.vəˈrɔːl/ = ADJECTIVE: geheel, totaal, globaal, algeheel; NOUN: kiel, stofjas, morskiel, huishoudschort; USER: globaal, totaal, algeheel, geheel, algemene

GT GD C H L M O
overview /ˈəʊ.və.vjuː/ = USER: overzicht, overzicht van, het overzicht, overzicht te, overzicht Korte Beschrijving

GT GD C H L M O
owner /ˈəʊ.nər/ = NOUN: eigenaar, bezitter, reder; USER: eigenaar, eigenaren, adverteerder

GT GD C H L M O
ownership /ˈəʊ.nə.ʃɪp/ = NOUN: eigendom, bezit, eigendomsrecht; USER: eigendom, eigendomsrecht, eigenaar, bezit, ownership

GT GD C H L M O
package /ˈpæk.ɪdʒ/ = NOUN: verpakking, pakketje, pak, pakgoed, verpakkingkosten; VERB: verpakken, inpakken, pakken, pak maken van; USER: verpakking, pakketje, pak, pakket

GT GD C H L M O
papers /ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papieren, stukken, paperassen; USER: papieren, papers, documenten, papier, kranten

GT GD C H L M O
parameters /pəˈræm.ɪ.tər/ = NOUN: parameter; USER: parameters, de parameters, parameters van, parameters die

GT GD C H L M O
partner /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties

GT GD C H L M O
partners /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partners, partner

GT GD C H L M O
party /ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens; USER: partij, feestje, feest, party, partijen

GT GD C H L M O
passed /pɑːs/ = VERB: passeren, voorbijgaan, doorlopen, doorbrengen, inhalen, overslaan, oversteken, voorbijtrekken, doormaken, voorbijlopen, overtrekken, aangeven, aflopen, voorbijstromen; USER: voorbij, doorgegeven, gepasseerd, geslaagd, verstreken

GT GD C H L M O
password /ˈpɑːs.wɜːd/ = NOUN: wachtwoord, paswoord, parool, consigne; USER: wachtwoord, paswoord, vergeten, wachtwoord vergeten, wachtwoord in

GT GD C H L M O
paste /peɪst/ = VERB: plakken, aanplakken, beplakken, ranselen; NOUN: pasta, deeg, stijfsel, pap, plaksel, smeersel; USER: plakken, plak, plakt, pasta, deeg

GT GD C H L M O
patch /pætʃ/ = VERB: lappen, oplappen, verstellen, lap zetten op, samenflansen; NOUN: stukje, stuk, plek, lap, lapje, lapwerk, ingezet stuk, grond, moesje; USER: lappen, stuk, lap, stukje, plek

GT GD C H L M O
payment /ˈpeɪ.mənt/ = NOUN: betaling, uitkering, uitbetaling, aanbetaling, beloning, loon, afbetaling, afdoening; USER: betaling, betalen, betalingen, betalingstoeslagen, de betaling

GT GD C H L M O
peace /piːs/ = NOUN: vrede, rust, kalmte; USER: vrede, rust, de vrede, vredes, vrede te

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
per /pɜːr/ = PREPOSITION: per, in, te, binnen; USER: per, € per

GT GD C H L M O
percentage /pəˈsen.tɪdʒ/ = NOUN: percentage, procent, percent, rente, commissieloon; USER: percentage, procentpunt, procentpunten, procentuele, procenten

GT GD C H L M O
perform /pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven; USER: uitvoeren, verrichten, voeren, te voeren, uit te voeren

GT GD C H L M O
performance /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties

GT GD C H L M O
performed /pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven; USER: uitgevoerd, verricht, uitgevoerde, deed, speelde

GT GD C H L M O
period /ˈpɪə.ri.əd/ = NOUN: periode, termijn, tijd, tijdvak, duur, tijdperk, menstruatie, volzin, lesuur, omloopstijd, tijdkring, zinsnede, punt na zin, zin; ADJECTIVE: behorend tot een bepaalde tijd, behorend tot een bepaalde stijl; USER: periode, termijn, periode van, boekjaar, tijd

GT GD C H L M O
pervasive /pəˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: doordringend; USER: doordringend, doordringende, alomtegenwoordig, alomtegenwoordige, indringende

GT GD C H L M O
phases /feɪz/ = NOUN: fase, stadium, schijngestalte, kwartier; VERB: geleidelijk invoeren; USER: fasen, fases, fase, stadia

GT GD C H L M O
phone /fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank; VERB: telefoneren; USER: telefoon, telefoonnummer, toestel, telefoontje, telefoons

GT GD C H L M O
phones /fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank; VERB: telefoneren; USER: telefoons, telefoon, phones, telefoon met, een telefoon

GT GD C H L M O
pin /pɪn/ = NOUN: pin, pen, speld, stift, bout, stekker, kegel, schroef, vat; VERB: prikken, vastspelden, opprikken, vastklemmen, opsluiten, doorsteken, gappen; USER: pin, pins, speld, pen, pinnen

GT GD C H L M O
place /pleɪs/ = NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal; VERB: plaatsen, zetten, stellen; USER: plaats, plek, plaatsvinden, place, plek om

GT GD C H L M O
places /pleɪs/ = VERB: plaatsen, zetten, stellen; NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal; USER: plaatsen, plekken, Places, Bezienswaardigheden, Herkenningspunten

GT GD C H L M O
plan /plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets; VERB: ontwerpen, plannen maken; USER: plan, plannen, van plan, plan van, gepland

GT GD C H L M O
planning /ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling; USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen

GT GD C H L M O
platform /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platform, platform te, platform voor, perron

GT GD C H L M O
platforms /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platforms, platformen, perrons, platform

GT GD C H L M O
plugin /ˈplʌgɪn/ = USER: plugin, plugin moeten, plug

GT GD C H L M O
point /pɔɪnt/ = NOUN: punt, puntje, piek, spits, stip, top, decimaalteken; VERB: wijzen, punten, richten, stellen, mikken; USER: punt, letter, point, bijzondere, moment

GT GD C H L M O
police /pəˈliːs/ = NOUN: politie; VERB: bewaken, toezicht houden op, onder politietoezicht stellen, van politie voorzien; USER: politie, de politie, politiële, politiediensten

GT GD C H L M O
port /pɔːt/ = NOUN: poort, haven, bakboord, port, ingang, havenplaats, patrijspoort, geschutpoort; VERB: het roer links omleggen; ADJECTIVE: bakboords-; USER: port, poort, haven, de haven

GT GD C H L M O
positions /pəˈzɪʃ.ən/ = NOUN: positie, standpunt, stand, ligging, houding, rang; VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van; USER: posities, standen, standpunten, functies, positie

GT GD C H L M O
possible /ˈpɒs.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: mogelijk, bestaanbaar; NOUN: mogelijkheid, het mogelijke; USER: mogelijk, mogelijke, onmogelijk, ons onmogelijk, mogelijk is

GT GD C H L M O
post /pəʊst/ = NOUN: post, postkantoor, wachtpost, brievenbus, betrekking; ADVERB: na, achter; VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen; USER: post, posten, plaatsen, te plaatsen, berichten

GT GD C H L M O
posting /ˈpəʊ.stɪŋ/ = VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen, uitzetten, op post zetten; USER: plaatsing, plaatsen, posten, terbeschikkingstelling, detachering

GT GD C H L M O
postings /ˈpəʊ.stɪŋ/ = NOUN: plaatsing, standplaats, stationering, overplaatsing; USER: postings, bijdragen, aanvragen, boekingen, posts

GT GD C H L M O
potential /pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid; ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend; USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk

GT GD C H L M O
power /paʊər/ = NOUN: macht, vermogen, kracht, mogendheid, sterkte, gezag, heerschappij; VERB: drijfkracht verschaffen; USER: vermogen, macht, kracht, mogendheid, stroom

GT GD C H L M O
powerful /ˈpaʊə.fəl/ = ADJECTIVE: krachtig, machtig, sterk, indrukwekkend, veelvermogend, vermogend; USER: krachtig, machtig, krachtige, machtige, krachtiger

GT GD C H L M O
predefined /ˌprēdiˈfīnd/ = USER: voorgedefinieerde, vooraf gedefinieerde, vooraf, vooraf bepaalde, vooraf gedefinieerd

GT GD C H L M O
predictive /prɪˈdɪk.tɪv/ = ADJECTIVE: voorspellend; USER: voorspellend, voorspellende, predictieve, predictive, vooruitlopende

GT GD C H L M O
preferred /prɪˈfɜːd/ = ADJECTIVE: preferent; USER: geprefereerde, preferente, voorkeur, aangewezen, voorkeurs

GT GD C H L M O
premise /ˈprem.ɪs/ = NOUN: premisse, voorafgaande stelling; VERB: vooropstellen, vooraf laten gaan; USER: premisse, uitgangspunt, vooronderstelling, veronderstelling, premise

GT GD C H L M O
premises /ˈprem.ɪ.sɪz/ = NOUN: pand, huis, eigendom, huis en erf; USER: pand, lokalen, gebouwen, terrein, ruimten

GT GD C H L M O
presents /ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen, indienen, zich voordoen, aanbieden, overleggen, cadeau geven, de voordracht opmaken; NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd, gift; USER: presenteert, cadeautjes, cadeaus, presents, stelt

GT GD C H L M O
pressing /ˈpres.ɪŋ/ = NOUN: druk, persing, aandrang, drang; ADJECTIVE: dringend, nijpend, spoedeisend, brandend, dreigend; USER: persing, druk, dringend, drukken, te drukken

GT GD C H L M O
prevents /prɪˈvent/ = USER: voorkomt, verhindert, voorkomen, voorkomt dat, voorkomen dat

GT GD C H L M O
previewed /ˈpriː.vjuː/ = USER: preview, previewed, voorbeelden, voorbeelden van, afdrukvoorbeeld

GT GD C H L M O
previous /ˈpriː.vi.əs/ = ADJECTIVE: vorig, voorgaand, voorafgaand, vroeger, verleden, voorbarig; USER: vorig, voorgaand, vorige, voorgaande, eerdere

GT GD C H L M O
price /praɪs/ = NOUN: prijs, koers, waarde; VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; USER: prijs, prijzen, Price, koers

GT GD C H L M O
priceless /ˈpraɪs.ləs/ = ADJECTIVE: onschatbaar, kostelijk, onwaardeerbaar, vermakelijk; USER: onschatbaar, onbetaalbaar, onschatbare, onbetaalbare, kostbare

GT GD C H L M O
prices /praɪs/ = VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; NOUN: prijs, koers, waarde; USER: prijzen, de prijzen, TARIEVEN, DE TARIEVEN, prijs

GT GD C H L M O
principled /ˈprinsəpəld/ = ADJECTIVE: met beginselen, met hoogstaande principes; USER: met beginselen, met hoogstaande principes, principieel, principiële, principieel zijn

GT GD C H L M O
principles /ˈprɪn.sɪ.pl̩/ = NOUN: beginsel, principe, grondbeginsel, stelregel, element, bron, bestanddeel; USER: principes, uitgangspunten, beginselen, beginselen van, de beginselen

GT GD C H L M O
print /prɪnt/ = VERB: afdrukken, drukken, bedrukken; NOUN: afdruk, prent, plaat, teken, indruk, merk; ADJECTIVE: gedrukt; USER: afdrukken, drukken, af te drukken, printen, afgedrukt

GT GD C H L M O
printed /ˈprɪn.tɪd/ = VERB: afdrukken, drukken, bedrukken; USER: afgedrukt, gedrukt, gedrukte, geprint, bedrukte

GT GD C H L M O
prior /praɪər/ = ADJECTIVE: voorafgaand, vroeger, eerste, voorgaand, verleden; NOUN: prior, overste, oudste, vroegtijdigheid; ADVERB: vroeger; USER: voorafgaand, voorafgaande, vóór, voor, voordat

GT GD C H L M O
procedure /prəˈsiː.dʒər/ = NOUN: procedure, werkwijze, methode, handelwijze, bereidingswijze, procédé; USER: procedure, procedure van, de procedure, procedure voor, orde

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
processing /ˈprəʊ.ses/ = VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: verwerking, processing, verwerken, verwerkende, bewerking

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
production /prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel; USER: productie, de productie, produktie, productie van

GT GD C H L M O
products /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen

GT GD C H L M O
profit /ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste; VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn; USER: winst, profit, resultaat, voordeel

GT GD C H L M O
project /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: project, projecten, het project

GT GD C H L M O
projects /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: projecten, projecten die, project

GT GD C H L M O
promote /prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken; USER: bevorderen, promoten, te promoten, bevordering, te bevorderen

GT GD C H L M O
promotes /prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken; USER: bevordert, promoot, stimuleert, bevordert de, bevorderen

GT GD C H L M O
promoting /prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken; USER: bevorderen, het bevorderen van, het bevorderen, bevordering, bevorderen van

GT GD C H L M O
properties /ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: toneelrekwisieten; USER: eigenschappen, panden, woningen, onroerend goed, onroerend goed in

GT GD C H L M O
protects /prəˈtekt/ = VERB: beschermen, beveiligen, behoeden, dekken, beschutten, hoeden, honoreren; USER: beschermt, beveiligt, beschermd, bescherming, beschermt de

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
provided /prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde

GT GD C H L M O
provides /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
published /ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen; USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt

GT GD C H L M O
purchase /ˈpɜː.tʃəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht; USER: kopen, aanschaffen, aankoop, te kopen, schaffen

GT GD C H L M O
purchases /ˈpɜː.tʃəs/ = NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht; VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; USER: aankopen, aankoop, koopt

GT GD C H L M O
purchasing /ˈpərCHəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; USER: aankoop, inkoop, kopen, aanschaf, aankoop van

GT GD C H L M O
purposes /ˈpɜː.pəs/ = NOUN: doel, bedoeling, doelstelling, doeleinde, oogmerk, strekking, honk, doelwit, wit; VERB: voornemens zijn, van plan zijn, zich voornemen, plannen maken; USER: doeleinden, doelen, toepassing, zin, oog

GT GD C H L M O
quantities /ˈkwɒn.tɪ.ti/ = NOUN: hoeveelheid, kwantiteit, grootheid, boel, menigte; USER: hoeveelheden, hoeveelheid, hoeveelheden die, aantallen

GT GD C H L M O
quantity /ˈkwɒn.tɪ.ti/ = NOUN: hoeveelheid, kwantiteit, grootheid, boel, menigte; USER: kwantiteit, hoeveelheid, Afname, aantal, hoeveelheden

GT GD C H L M O
quotations /kwəʊˈteɪ.ʃən/ = NOUN: citaat, koers, aanhaling, prijsnotering; USER: citaten, offertes, noteringen, noteringen van, de noteringen

GT GD C H L M O
race /reɪs/ = NOUN: ras, race, wedstrijd, geslacht, wedloop, wedren, afkomst, stam, loop, loopbaan, volksstam, levensloop, stroom; VERB: rennen, hard lopen, om het hardst lopen; USER: race, ras, wedstrijd, geslacht, wedloop

GT GD C H L M O
ran /ræn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen, hollen, aflopen; USER: liep, rende, renden, liepen, kwam

GT GD C H L M O
range /reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte; VERB: lopen, reiken, bestrijken; USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod

GT GD C H L M O
re /riː/ = NOUN: re; PREPOSITION: betreffende; USER: re, opnieuw, weer, bent, opnieuw te

GT GD C H L M O
reach /riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen; NOUN: bereik, omvang, rak; USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen

GT GD C H L M O
real /rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst; NOUN: reaal; USER: echt, reëel, echte, real, reële

GT GD C H L M O
reason /ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid; VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over; USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan

GT GD C H L M O
receivable /rɪˈsiːvəbl/ = ADJECTIVE: ontvangbaar; USER: vorderingen, Te ontvangen, ontvangen, vorderen, vordering

GT GD C H L M O
receive /rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangen, krijgen, ontvangt, te ontvangen, ontvang

GT GD C H L M O
recognition /ˌrek.əɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: erkenning, herkenning; USER: erkenning, herkenning, de erkenning, opname, erkend

GT GD C H L M O
recognized /ˈrek.əɡ.naɪzd/ = ADJECTIVE: erkend, bekend; USER: erkend, erkende, opgenomen, herkend, verantwoord

GT GD C H L M O
reconciliation /ˌrek.ənˌsɪl.iˈeɪ.ʃən/ = NOUN: verzoening, zoen; USER: verzoening, aansluiting, combinatie, verzoeningsproces, combineren

GT GD C H L M O
reconfiguration = USER: herconfiguratie, reconfiguratie, herindeling, herconfigureren, de herconfiguratie,

GT GD C H L M O
record /rɪˈkɔːd/ = NOUN: record, plaat, document, vermelding, aantekening, grammofoonplaat, schijf, verhaal, optekening; VERB: opnemen, optekenen, vermelden; USER: record, opnemen, verslag, plaat, opname

GT GD C H L M O
records /rɪˈkɔːd/ = NOUN: archief, notulen, annalen; USER: archief, platen, gegevens, verslagen, dossiers

GT GD C H L M O
reduced /riˈd(y)o͞os/ = ADJECTIVE: gereduceerd; USER: gereduceerd, verminderd, verlaagd, teruggebracht, verminderde

GT GD C H L M O
reference /ˈref.ər.əns/ = NOUN: verwijzing, referentie, referte, aanbeveling; USER: verwijzing, referentie, vindplaats, verwezen

GT GD C H L M O
reflected /riˈflekt/ = VERB: reflecteren, nadenken, spiegelen, terugkaatsen, terugwerpen, blaam werpen; USER: weerspiegeld, gereflecteerd, uiting, uitdrukking, weerspiegelt

GT GD C H L M O
regular /ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: regelmatig, geregeld, gelijkmatig, ordelijk, in orde, behoorlijk, oppassend, behoorlijk opgeleid; NOUN: vaste klant; USER: regelmatig, geregeld, regelmatige, reguliere, gewone

GT GD C H L M O
related /rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand; USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking

GT GD C H L M O
relating /rɪˈleɪt/ = VERB: vertellen, verhalen, debiteren, toeschrijven aan, in verband brengen met; USER: betrekking, verband, met betrekking, in verband, betreffende

GT GD C H L M O
relation /rɪˈleɪ.ʃən/ = NOUN: betrekking, verband, relatie, verwantschap, omgang, familielid, bloedverwant, verhaal, familiebetrekking; USER: relatie, verband, betrekking, opzichte, verhouding

GT GD C H L M O
relationship /rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap; USER: verhouding, verwantschap, relatie, verband, betrekkingen

GT GD C H L M O
relatively /ˈrel.ə.tɪv.li/ = ADVERB: relatief, tamelijk; USER: relatief, betrekkelijk, vrij, tamelijk

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
releases /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; USER: releases, persberichten, versies, uitgaven, uitstoot

GT GD C H L M O
relevant /ˈrel.ə.vənt/ = ADJECTIVE: relevant, toepasselijk, pertinent; USER: relevant, relevante, desbetreffende, betrokken, betreffende

GT GD C H L M O
remember /rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan; USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner

GT GD C H L M O
remote /rɪˈməʊt/ = ADJECTIVE: afgelegen, ver, verafgelegen, verwijderd, gering, afgezonderd, ververwijderd, dromerig; USER: afgelegen, afstandsbediening, afstand, externe, op afstand

GT GD C H L M O
rename /ˌriːˈneɪm/ = VERB: andere naam geven, herdopen, verdopen; USER: andere naam geven, hernoemen, naam, wijzigen, naam van

GT GD C H L M O
render /ˈren.dər/ = VERB: geven, weergeven, bewijzen, teruggeven, vertolken, betuigen, overgeven, reproduceren, overleveren, opgeven; NOUN: betaling; USER: geven, teruggeven, bewijzen, render, maken

GT GD C H L M O
reopen /ˌriːˈəʊ.pən/ = VERB: weer open gaan, weer open doen; USER: heropenen, heropening, te heropenen, heropening van, opnieuw openen

GT GD C H L M O
repeatedly /rɪˈpiː.tɪd.li/ = ADVERB: herhaaldelijk, meermaals, bij herhaling, meermalen; USER: herhaaldelijk, meermaals, herhaaldelijk op, malen, herhaald

GT GD C H L M O
replicated /ˈrep.lɪ.keɪt/ = VERB: kopiëren; USER: gerepliceerd, gerepliceerde, herhaald, gekopieerd, overgenomen

GT GD C H L M O
report /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden

GT GD C H L M O
reporting /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij; USER: rapportage, rapportering, rapporteren, melden, verslaglegging

GT GD C H L M O
reports /rɪˈpɔːt/ = NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; USER: rapporten, verslagen, meldingen, rapportages, berichten

GT GD C H L M O
representing /ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden; USER: wat neerkomt, vertegenwoordigen, wat neerkomt op, neerkomt, vertegenwoordigt

GT GD C H L M O
required /rɪˈkwaɪər/ = ADJECTIVE: nodig, verplicht; USER: nodig, verplicht, vereist, vereiste, nodig is

GT GD C H L M O
requirements /rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte; USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden

GT GD C H L M O
requires /rɪˈkwaɪər/ = VERB: vereisen, eisen, verlangen, moeten, vergen, nodig hebben, behoeven, hoeven, vorderen; USER: vereist, vraagt, vergt, nodig, moet

GT GD C H L M O
rerunning /ˌriːˈrʌn/ = USER: afdraaien, het afdraaien, opnieuw uit te voeren,

GT GD C H L M O
reserve /rɪˈzɜːv/ = NOUN: reserve, voorbehoud, terughoudendheid, reservespeler, invaller, limiet van prijs; VERB: reserveren, voorbehouden, bewaren, intekenen, in reserve houden, openhouden, plaats bespreken, oordeel opschorten, inhouden, achterhouden; USER: reserve, reserveren, te reserveren, reserveer, reserves

GT GD C H L M O
resized /rēˈsīz/ = USER: resized, verkleind, aangepast, vergroot of verkleind, herschaald

GT GD C H L M O
resolve /rɪˈzɒlv/ = VERB: oplossen; NOUN: beslissing; USER: oplossen, lossen, te lossen, op te lossen, oplossing

GT GD C H L M O
resource /rɪˈzɔːs/ = NOUN: hulpbron, redmiddel, toevlucht, vindingrijkheid, uitkomst; USER: hulpbron, bron, resource, middelen, hulpbronnen

GT GD C H L M O
resources /ˈrēˌsôrs,ˈrēˈzôrs,riˈsôrs,riˈzôrs/ = NOUN: middelen, geldmiddelen, remedie, weg; USER: middelen, hulpmiddelen, hulpmiddelen voor, hulpbronnen, bronnen

GT GD C H L M O
respective /rɪˈspek.tɪv/ = ADJECTIVE: respectief; USER: respectief, respectieve, respectievelijke, betreffende, desbetreffende

GT GD C H L M O
restart /ˌriːˈstɑːt/ = USER: herstart, herstarten, opnieuw te starten, opnieuw, start

GT GD C H L M O
restrict /rɪˈstrɪkt/ = VERB: beperken, begrenzen, beknotten; USER: beperken, te beperken, beperkt, beperking, beperking van

GT GD C H L M O
restricted /rɪˈstrɪk.tɪd/ = ADJECTIVE: beperkt, begrensd, bekrompen, eindig; USER: beperkt, Beperkte, beperken, beperkingen, beperkt is

GT GD C H L M O
restriction /rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking; USER: beperking, restrictie, beperkingen, beperking van

GT GD C H L M O
restrictions /rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking; USER: beperkingen, restricties, beperking, de beperkingen, beperkingen van

GT GD C H L M O
result /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: gevolg, resultaat, leiden, resulteren, met resultaten

GT GD C H L M O
resulting /rɪˈzʌl.tɪŋ/ = USER: resulterend, resulterende, wat resulteert, resulteert, gevolg

GT GD C H L M O
results /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen

GT GD C H L M O
retired /rɪˈtaɪəd/ = ADJECTIVE: gepensioneerd, in ruste, rustend; USER: gepensioneerd, pensioen, met pensioen, gepensioneerde, teruggetrokken

GT GD C H L M O
retrieve /rɪˈtriːv/ = VERB: terugvinden, terugkrijgen, herwinnen, herkrijgen; NOUN: herstel; USER: terugvinden, halen, ophalen, te halen, opvragen

GT GD C H L M O
return /rɪˈtɜːn/ = VERB: terugkeren, terugkomen, teruggaan, teruggeven, terugbrengen, terugzenden, terugbetalen; NOUN: terugkeer, retour, teruggave, terugkomst, terugreis; USER: terugkeren, terugkeer, terugkomen, terug te keren, retourneren

GT GD C H L M O
revaluation /riːˌvæljuːˈeɪʃən/ = NOUN: nieuwe schatting; USER: herwaardering, revaluatie, herwaarderingsreserve, herwaarderingen, opwaardering

GT GD C H L M O
revaluing /ˌriːˈvæl.ju/ = VERB: opnieuw schatten; USER: herwaardering, revaluatie, revaluatie van,

GT GD C H L M O
revenue /ˈrev.ən.juː/ = NOUN: inkomsten; USER: inkomsten, ontvangsten, omzet, opbrengsten, opbrengst

GT GD C H L M O
revert /rɪˈvɜːt/ = VERB: terugkeren, terugkomen, omkeren, terugvallen op, vervallen aan, verwilderen, terugstellen; USER: terugkeren, terug, weer, keren, herstellen

GT GD C H L M O
roe /rəʊ/ = NOUN: ree, viskuit, reebok, hinde, rede; USER: ree, roe, kuiten, kuit, reeën

GT GD C H L M O
roles /rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol; USER: rollen, rol, functies, taken, Rollen Chat

GT GD C H L M O
rolled /rōl/ = VERB: rollen, oprollen, walsen, wentelen, slingeren, voortrollen, verrollen, doen rollen, roffelen op; USER: gerold, uitgerold, rolde, rolden, gewalst

GT GD C H L M O
romantic /rəʊˈmæn.tɪk/ = ADJECTIVE: romantisch; USER: romantisch, romantische, een romantisch, romantisch hotel

GT GD C H L M O
rose /rəʊz/ = ADJECTIVE: rose, rooskleurig; NOUN: roos, rosewijn, sproeier, rozetvenster; USER: rose, roos, steeg, nam, gestegen

GT GD C H L M O
round /raʊnd/ = NOUN: ronde, rond, rondje, serie, schot, schijf; ADJECTIVE: rond, stevig, flink; VERB: ronden; ADVERB: rondom, in het rond; USER: ronde, ronden, rond, afronden, rondom

GT GD C H L M O
rounded /ˈraʊn.dɪd/ = VERB: ronden; USER: afgerond, afgeronde, rounded, rond, ronde

GT GD C H L M O
row /rəʊ/ = NOUN: rij, reeks, roeitochtje; VERB: roeien; USER: rij, nld, tr, regel, roeien

GT GD C H L M O
rows /rəʊ/ = NOUN: rij, reeks, roeitochtje; VERB: roeien; USER: rijen, tr, nld, toeren, regels

GT GD C H L M O
rsp = USER: rsp, RSD, rsp de, werkplek resp

GT GD C H L M O
run /rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen; NOUN: loop, periode; USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren

GT GD C H L M O
running /ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend; USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safeguards /ˈseɪf.ɡɑːd/ = NOUN: waarborg, bescherming, beveiliging, voorzorgsmaatregel, vrijgeleide, baanschuiver; USER: waarborgen, veiligheidscontrole, garanties, veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen

GT GD C H L M O
sale /seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping; USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding

GT GD C H L M O
sales /seɪl/ = NOUN: uitverkoop; USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop

GT GD C H L M O
salt /sɒlt/ = NOUN: zout, zoutvaatje, zeerob; ADJECTIVE: zout, gezouten, zilt, bitter, pittig; VERB: zouten, kruiden, pekelen, inzouten; USER: zout, zoute, salt, zouten

GT GD C H L M O
same /seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende; ADVERB: eender, op dezelfde wijze; ADJECTIVE: eentonig; USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk

GT GD C H L M O
sap /sæp/ = NOUN: sap, vocht, spint, levenssap, kracht, sul, blokker, plantesap, ondermijning, onnozele hals; VERB: ondermijnen, sapperen; USER: sap, spintlaag, sappen, van SAP

GT GD C H L M O
save /seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken; PREPOSITION: behalve, uitgezonderd; CONJUNCTION: tenzij; USER: sparen, besparen, bewaren, redden, behalve

GT GD C H L M O
saved /seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken, overhouden, bergen, zuinig zijn, vrijhouden, uitwinnen, praten niet van; USER: opgeslagen, gered, bespaard, bewaard, redde

GT GD C H L M O
saves /seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken, overhouden, bergen, zuinig zijn, vrijhouden, uitwinnen, praten niet van; NOUN: bezuiniging; USER: bespaart, spaart, scheelt, redt, slaat

GT GD C H L M O
scenario /sɪˈnɑː.ri.əʊ/ = NOUN: scenario, draaiboek; USER: scenario, draaiboek

GT GD C H L M O
scenarios /sɪˈnɑː.ri.əʊ/ = NOUN: scenario, draaiboek; USER: scenario's, scenario

GT GD C H L M O
schedule /ˈʃed.juːl/ = NOUN: rooster, plan, dienstregeling, bijlage, tabel, aanhangsel; VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen; USER: rooster, plan, plannen, schema, te plannen

GT GD C H L M O
scheduling /ˈʃed.juːl/ = ADJECTIVE: schaars, zeldzaam; ADVERB: nauwelijks, bijna niet; USER: scheduling, planning, plannen, rooster, programmering

GT GD C H L M O
scheme /skiːm/ = NOUN: stelsel, schema, plan, ontwerp, concept, blauwdruk, voornemen, schets, diagram, intrige; VERB: ontwerpen, intrigeren; USER: schema, stelsel, regeling, systeem

GT GD C H L M O
school /skuːl/ = NOUN: school, schoolgebouw, schooltijd, leerschool, universiteit, faculteit, schoollokaal; ADJECTIVE: school-; VERB: scholen, leren, onderwijzen, onderrichten; USER: school, schoolgroep, scholen, school het

GT GD C H L M O
script /skrɪpt/ = NOUN: script, schrift, manuscript, scenario, draaiboek, tekst, handschrift, geschrift, blokschrift, schrijfletter, het ingeleverde examenwerk; USER: script, manuscript, het script, schrift, scripts

GT GD C H L M O
sdk = USER: sdk, sdk van, Showa Denko

GT GD C H L M O
seasonal /ˈsiː.zən.əl/ = ADJECTIVE: seizoen-, seizoenmatig; USER: seizoen-, seizoensgebonden, seizoengebonden, seizoen, seizoenen

GT GD C H L M O
second /ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander; NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie; ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats; USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede

GT GD C H L M O
secret /ˈsiː.krət/ = NOUN: geheim, confidentie, secreta; ADJECTIVE: geheim, verborgen, heimelijk, vertrouwelijk, discreet, bedekt, eenzaam, achterbaks, geheimhoudend; USER: geheim, geheime, secret, het geheim, verborgen

GT GD C H L M O
secure /sɪˈkjʊər/ = VERB: beveiligen, verzekeren, waarborgen, bevestigen, vastzetten, bemachtigen, fixeren; ADJECTIVE: veilig, vast, zeker, verzekerd, stevig; USER: beveiligen, veilig, verzekeren, vast, veilig te stellen

GT GD C H L M O
securely /sɪˈkjʊə.li/ = ADVERB: vast, zeker, verzekerd, gerust; USER: vast, veilig, stevig, goed, veilig in

GT GD C H L M O
security /sɪˈkjʊə.rɪ.ti/ = NOUN: veiligheid, waarborg, bescherming, onderpand, borgstelling, pand, zelfverzekerdheid, pandbrief; USER: veiligheid, beveiliging, zekerheid, de veiligheid, security

GT GD C H L M O
seem /sēm/ = VERB: lijken, schijnen, overkomen, toeschijnen, er uitzien alsof; USER: lijken, schijnen, lijkt, schijnt

GT GD C H L M O
segments /ˈseɡ.mənt/ = NOUN: segment, deel, lid van insekt; VERB: verdelen, zich delen, zich splijten; USER: segmenten, segments, segmenten van, segment

GT GD C H L M O
select /sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen; ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic; USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert

GT GD C H L M O
selection /sɪˈlek.ʃən/ = NOUN: selectie, keuze, keus, keur, teeltkeus, bloemlezing; USER: selectie, keuze, aanbod, winkelwagentje, selectie toevoegen

GT GD C H L M O
send /send/ = VERB: verzenden, sturen, versturen, zenden, uitzenden, doen toekomen, afzenden, gooien, doen gaan, schieten; NOUN: stuwkracht, golfbeweging, het naar beneden schieten; USER: sturen, verzenden, versturen, zenden, stuur

GT GD C H L M O
separate /ˈsep.ər.ət/ = ADJECTIVE: apart, afzonderlijk, afgescheiden, afgezonderd; VERB: scheiden, afscheiden, verdelen, afzonderen, sorteren, uiteengaan, zich afscheiden, vaneengaan, weggaan, ontbinden, heengaan; NOUN: afzonderlijk afdruk; USER: apart, afzonderlijk, scheiden, aparte, afzonderlijke

GT GD C H L M O
sept /sepˈtem.bər/ = NOUN: stam

GT GD C H L M O
sequel /ˈsiː.kwəl/ = NOUN: vervolg, gevolg, nawerking, resultaat, afloop, naspel; USER: vervolg, opvolger, sequel, gevolg, vervolg op

GT GD C H L M O
serial /ˈsɪə.ri.əl/ = ADJECTIVE: serie-, opeenvolgend; NOUN: feuilleton, vervolgverhaal, tv-serie; USER: serie-, seriële, serie, serieel, serienummer

GT GD C H L M O
serious /ˈsɪə.ri.əs/ = ADJECTIVE: ernstig, serieus, erg, belangrijk, degelijk, bedenkelijk, voornaam, gemeend, stemmig, solide, vroom, godsdienstig; USER: ernstig, serieus, ernstige, serieuze, zware

GT GD C H L M O
server /ˈsɜː.vər/ = NOUN: server, ober, misdienaar, serveester, koorknaap, serveerlepel, serveervork; USER: server, de server, ober

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
session /ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd; USER: sessie, zitting, vergaderperiode, vergadering, sessielengte

GT GD C H L M O
set /set/ = ADJECTIVE: ingesteld, vastgesteld, gezet, vast; NOUN: reeks, stel, toestel; VERB: instellen, stellen, zetten, richten, bepalen; USER: ingesteld, instellen, stellen, vastgesteld, stel

GT GD C H L M O
settings /ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering; USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor

GT GD C H L M O
setup /ˈsetʌp/ = USER: setup, opstelling, installatie, instellingen, instelling

GT GD C H L M O
several /ˈsev.ər.əl/ = NOUN: verscheidene; ADJECTIVE: verscheiden, divers, velen, onderscheiden, afzonderlijk, respectief, eigen; USER: verscheidene, verschillende, meerdere, diverse, aantal

GT GD C H L M O
share /ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie; VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel

GT GD C H L M O
she /ʃiː/ = PRONOUN: ze, zij; USER: zij, ze, dat ze, haar

GT GD C H L M O
sheet /ʃiːt/ = NOUN: vel, blad, plaat, laken, schoot, blaadje, beddelaken, vlakte, krant, doodskleed; VERB: met een laken bedekken, met schoot vastzetten; USER: vel, blad, plaat, laken, sheet

GT GD C H L M O
shop /ʃɒp/ = VERB: winkelen, verklikken, in de doos stoppen, laten inrekenen; NOUN: winkel, zaak, werkplaats, kantoor, baantje, hok; USER: winkelen, winkel, shoppen, te winkelen, winkelt

GT GD C H L M O
should /ʃʊd/ = USER: should-, should, should, should, should; USER: moeten, dienen, moet, behage, dient

GT GD C H L M O
shows /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt

GT GD C H L M O
side /saɪd/ = NOUN: kant, zijde, zijkant, zij, partij, aspect, wand, helling, kantje, elftal; ADJECTIVE: zij-, ver; USER: kant, zijkant, zijde, zij, side

GT GD C H L M O
simple /ˈsɪm.pl̩/ = ADJECTIVE: eenvoudig, simpel, gewoon, enkelvoudig, onnozel, ongekunsteld, niet samengesteld; USER: eenvoudig, simpel, eenvoudige, simpele

GT GD C H L M O
simpler /ˈsɪm.pl̩/ = USER: eenvoudiger, eenvoudigere, simpeler, eenvoudige, gemakkelijker

GT GD C H L M O
simplification /ˈsɪm.plɪ.faɪ/ = NOUN: vereenvoudiging; USER: vereenvoudiging, vereenvoudigen, de vereenvoudiging, vereenvoudiging van, vereenvoudigd

GT GD C H L M O
simplified /ˈsɪm.plɪ.faɪ/ = ADJECTIVE: vereenvoudigd; USER: vereenvoudigd, vereenvoudigde, eenvoudiger, vereenvoudiging, vereenvoudigen

GT GD C H L M O
simply /ˈsɪm.pli/ = ADVERB: eenvoudig, eenvoudigweg, enkel, gewoonweg, alleen maar; USER: eenvoudig, eenvoudigweg, gewoonweg, gewoon, simpelweg

GT GD C H L M O
simulation /ˌsɪm.jʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: simulatie; USER: simulatie, simulaties, simuleren

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
single /ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel; ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht; VERB: dunnen; USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele

GT GD C H L M O
sit /sɪt/ = VERB: zitten, zitting hebben, blijven, liggen, zitting houden, poseren, neerzetten, doen zitten, zich bevinden, broeden, koesteren, broeden op, vertegenwoordigen, passen bij; NOUN: het zitten; USER: zitten, zit, te zitten, gaan zitten, gaan

GT GD C H L M O
site /saɪt/ = NOUN: plaats, bouwterrein, ligging, plekje, zetel; USER: plaats, ter, website, locatie, plaatse

GT GD C H L M O
six /sɪks/ = USER: six-, six, zes, zestal; USER: zes, van zes, zestal

GT GD C H L M O
size /saɪz/ = NOUN: grootte, maat, formaat, omvang, afmeting, kaliber, bestek, nummer; VERB: rangschikken, meten, sorteren, passend maken, appreteren, op de juiste maat brengen; USER: maat, grootte, omvang, afmeting, formaat

GT GD C H L M O
sleepy /ˈsliː.pi/ = ADJECTIVE: slaperig, doods, slaapwekkend, beurs, melig; USER: slaperig, slaperige, sleepy, slaap, slaperigheid

GT GD C H L M O
slice /slaɪs/ = NOUN: plak, schijfje, plakje, sneetje, stuk, deel, snede, schijf, snee, moot, filet; VERB: aan plakjes snijden; USER: plakje, sneetje, snede, schijfje, plak

GT GD C H L M O
slices /slaɪs/ = NOUN: plak, schijfje, plakje, sneetje, stuk, deel, snede, schijf, snee, moot, filet; USER: plakjes, slices, schijfjes, sneetjes, plakken

GT GD C H L M O
slider /ˈslīdər/ = NOUN: schuif, glijder; USER: schuif, glijder, schuifregelaar, slider, schuifbalk

GT GD C H L M O
slides /slaɪd/ = NOUN: schuif, glijbaan, het glijden, hellend vlak, plaatje, glaasje, slierbaan, glijplank, afdwaling, lantaarnplaatje; USER: slides, dia, glijbanen, objectglaasjes

GT GD C H L M O
snow /snəʊ/ = NOUN: sneeuw, geklopt schuim van eieren; VERB: sneeuwen, besneeuwen, bestrooien; ADJECTIVE: sneeuwen; USER: sneeuw, snow, de sneeuw, sneeuwen

GT GD C H L M O
so /səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo; CONJUNCTION: ook weer; USER: dus, zo, zodat, dat

GT GD C H L M O
sold /səʊld/ = ADJECTIVE: uitverkocht; USER: uitverkocht, verkocht, verkochte, aangeboden, worden verkocht

GT GD C H L M O
solution /səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing; USER: oplossing, oplossing te, oplossing voor

GT GD C H L M O
some /səm/ = ADJECTIVE: sommige, wat, enige, ongeveer, een beetje, een zekere; PRONOUN: sommige, wat, enige, iets; ADVERB: iets, een beetje; USER: sommige, wat, enige, enkele, aantal

GT GD C H L M O
sometimes /ˈsʌm.taɪmz/ = ADVERB: soms, somtijds, somwijlen; USER: soms, soms ook, wel eens, eens, wel

GT GD C H L M O
sop /sɒp/ = VERB: soppen, dopen; NOUN: concessie, sopje; USER: soppen, sop, zoethoudertje, bete

GT GD C H L M O
sound /saʊnd/ = VERB: klinken, luiden, peilen, polsen; NOUN: geluid, klank, toon; ADJECTIVE: gezond, solide, deugdelijk; ADVERB: gezond, solide; USER: klinken, geluid, klinkt, horen, afgaan

GT GD C H L M O
source /sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel; USER: bron, source, de bron, bronnen, oorsprong

GT GD C H L M O
sources /sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel; USER: bronnen, bron, bron van

GT GD C H L M O
specific /spəˈsɪf.ɪk/ = ADJECTIVE: specifiek, bepaald, eigen, bijzonder, soortelijk, eigenaardig, soort-; NOUN: specifiek middel; USER: specifiek, bepaald, specifieke, bepaalde, bijzondere

GT GD C H L M O
stage /steɪdʒ/ = NOUN: stadium, podium, etappe, toneel, graad, schouwtoneel, pleisterplaats, rustpunt; ADJECTIVE: toneel-; VERB: opvoeren, tentoonstellen; USER: stadium, podium, etappe, toneel, fase

GT GD C H L M O
stages /steɪdʒ/ = NOUN: stadium, podium, etappe, toneel, graad, schouwtoneel, pleisterplaats, rustpunt; VERB: opvoeren, tentoonstellen; USER: stadia, fasen, etappes, fases, podia

GT GD C H L M O
stand /stænd/ = VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan; NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam; USER: staan, stand, tribune, sta, staat

GT GD C H L M O
standard /ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan; ADJECTIVE: standaard-, normaal, proefhoudend; USER: standaard, norm, Standard

GT GD C H L M O
star /stɑːr/ = NOUN: ster, sterretje, gesternte; ADJECTIVE: prima, eersteklas; VERB: hoofdrol spelen, met sterren tooien; USER: ster, sterren, sterrenhotel

GT GD C H L M O
start /stɑːt/ = NOUN: begin, aanvang, voorsprong, afrit, afrij, verschrikking; VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnen, begin, start, te beginnen

GT GD C H L M O
started /stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: gestart, begonnen, begon, begonnen met, startte

GT GD C H L M O
starting /stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint

GT GD C H L M O
statements /ˈsteɪt.mənt/ = NOUN: verklaring, uitspraak, verslag, aangifte, declaratie, bericht, opgaaf; USER: verklaringen, uitspraken, statements, jaarrekening, staten

GT GD C H L M O
status /ˈsteɪ.təs/ = NOUN: staat, toestand, positie, rechtspositie, rang; USER: toestand, staat, positie, status van, de status

GT GD C H L M O
steamers /ˈstiː.mər/ = NOUN: stoomboot, stoomkoker, stoomketel, stoombrandspuit

GT GD C H L M O
stop /stɒp/ = VERB: stoppen, ophouden, tegenhouden, stopzetten, staken, stilstaan, stilhouden, uitscheiden; NOUN: halte, stilstand, punt, register; USER: stop, stoppen, te stoppen, stoppen met, ophouden

GT GD C H L M O
storage /ˈstɔː.rɪdʒ/ = NOUN: opslagruimte, opslaan, berging; USER: opslagruimte, berging, opslaan, opslag

GT GD C H L M O
stored /stɔːr/ = ADJECTIVE: voorzien; USER: opgeslagen, bewaard, zijn opgeslagen

GT GD C H L M O
structure /ˈstrʌk.tʃər/ = NOUN: structuur, constructie, bouwwerk, bouw, samenstelling, samenstel; USER: structuur, structuur van, constructie, de structuur

GT GD C H L M O
studio /ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal; USER: studio, atelier, de studio

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
suggested /səˈdʒest/ = VERB: suggereren, voorstellen, aangeven, aanduiden, aanwijzen, ingeven, influisteren; USER: voorgesteld, suggereerde, gesuggereerd, stelde, stelde voor

GT GD C H L M O
support /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van

GT GD C H L M O
supported /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; USER: ondersteund, gesteund, ondersteunde, steun, gesteunde

GT GD C H L M O
supports /səˈpɔːt/ = NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; USER: steunt, ondersteunt, ondersteuning, ondersteund, ondersteuning voor

GT GD C H L M O
sync /sɪŋk/ = VERB: synchroniseren; NOUN: synchronisatie; USER: synchroniseren, sync, gesynchroniseerd, synchroniseert, synchroniseer

GT GD C H L M O
synchronized /ˈsɪŋ.krə.naɪz/ = VERB: synchroniseren, gelijktijdig zijn, in tijd overeenstemmen; USER: gesynchroniseerd, gesynchroniseerde, synchroon, synchroniseren, synchrone"

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
t /tiː/ = USER: t, van T, De T

GT GD C H L M O
tab /tæb/ = NOUN: label, lus, schoenleertje, oorklep; VERB: van lus voorzien; USER: tab, tabblad, het tabblad

GT GD C H L M O
table /ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten; ADJECTIVE: tafel-; VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken; USER: tafel, tabel, lijst, table

GT GD C H L M O
tables /ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten, handpalm, register; VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken, ter tafel brengen, in de kost zijn, voor kennisgeving aannemen; USER: tafels, tabellen, lijsten, tafel, tabel

GT GD C H L M O
take /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen; NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette; USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren

GT GD C H L M O
takes /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken; USER: neemt, duurt, kost, draait, draait met

GT GD C H L M O
task /tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk; VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen; USER: taak, opdracht, taken, opgave, task

GT GD C H L M O
tasks /tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk; VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen; USER: taken, opdrachten, taken voor deze applicatie, taak, de taken

GT GD C H L M O
tax /tæks/ = NOUN: belasting, rijksbelasting, schatting, proef; VERB: belasten, berekenen, aanslaan, taxeren, beschuldigen, vaststellen, op de proef stellen, beslag leggen op, veel vergen van; USER: belasting, fiscale, belastingen, fiscaal, BTW

GT GD C H L M O
teams /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: teams, Ploegen, Akties Teams, team, teams van

GT GD C H L M O
technical /ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch; USER: technisch, technische, de technische, techniek

GT GD C H L M O
technique /tekˈniːk/ = NOUN: techniek, werkwijze; USER: techniek, techniek die, technieken, methode

GT GD C H L M O
ten /ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen; USER: tien, ten, tiental

GT GD C H L M O
tend /tend/ = VERB: leiden, hoeden, streven, zorgen voor, verplegen, bedienen, zich uitstrekken, oppassen, zich richten; USER: neiging, de neiging, hebben de neiging, neigen, geneigd

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
theft /θeft/ = NOUN: diefstal, ontvreemding; USER: diefstal, diefstal van, creditcardfraude, diefstal te

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
then /ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien; CONJUNCTION: dus, ook weer; USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is

GT GD C H L M O
there /ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts; USER: er, daar, is er, zijn er, zijn

GT GD C H L M O
therefore /ˈðeə.fɔːr/ = CONJUNCTION: daarom, dus, derhalve, bijgevolg, ook weer; ADVERB: dus, mitsdien; USER: daarom, dus, derhalve, dan ook, dan

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
third /θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde; ADJECTIVE: derde; USER: derde, van derde, de derde, derden

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
thus /ðʌs/ = ADVERB: dus, zo, als volgt, op deze manier, zus; USER: dus, zo, aldus, derhalve, waardoor

GT GD C H L M O
ticket /ˈtɪk.ɪt/ = NOUN: ticket, kaartje, biljet, bon, plaatsbewijs, stembiljet, loterijbriefje, visitekaartje, prijsetiket, ontslagbriefje, diploma; VERB: prijzen, van een etiket voorzien, van kaartje voorzien; USER: ticket, kaartje, tickets, kaartjes, en tickets

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
today /təˈdeɪ/ = ADVERB: vandaag, tegenwoordig, heden, op de huidige dag; NOUN: heden, dag van vandaag; USER: vandaag, om, vandaag de dag, huidige, vandaag nog

GT GD C H L M O
too /tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks; CONJUNCTION: ook nog; USER: ook, te, al te

GT GD C H L M O
tool /tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering; VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden; USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel

GT GD C H L M O
tools /tuːl/ = NOUN: gereedschap; USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen

GT GD C H L M O
topics /ˈtɒp.ɪk/ = NOUN: onderwerp, thema, actualiteit, iets actueels; USER: onderwerpen, topics, thema, onderwerp

GT GD C H L M O
total /ˈtəʊ.təl/ = NOUN: totaal, totaal bedrag, gezamenlijk bedrag; ADJECTIVE: totaal, geheel, algeheel, volkomen, volslagen; VERB: bedragen, optellen, totaal vormen; USER: totaal, totale, Totaal aantal, in totaal, Total

GT GD C H L M O
tracing /ˈtreɪ.sɪŋ/ = NOUN: tracé; USER: trace, tracing, traceren, opsporen, tracering

GT GD C H L M O
track /træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden; NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk; USER: volgen, spoor, bijhouden, sporen, te volgen

GT GD C H L M O
tracking /trak/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden; USER: bijhouden, volgen, het volgen, het bijhouden, bijhouden van

GT GD C H L M O
transact /trænˈzækt/ = VERB: verhandelen, afdoen; USER: verhandelen, transactie, transacties, handelen, afhandelen

GT GD C H L M O
transaction /trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling; USER: transactie, verrichting, transacties, transactiekosten, transaction

GT GD C H L M O
transactions /trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling; USER: transacties, verrichtingen, handelingen, transactie, transacties met

GT GD C H L M O
transcript /ˈtræn.skrɪpt/ = NOUN: afschrift, overschrijving, copie; USER: afschrift, transcript, transcriptie, cijferlijst

GT GD C H L M O
transfer /trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken; NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting; USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van

GT GD C H L M O
transition /trænˈzɪʃ.ən/ = NOUN: overgang, overgangsperiode; USER: overgang, transitie, de overgang, overgangsperiode, overstap

GT GD C H L M O
transparency /tranˈsparənsē/ = NOUN: doorzichtigheid; USER: doorzichtigheid, transparantie, de transparantie, transparant, transparantie te

GT GD C H L M O
trends /trend/ = NOUN: stroming, neiging, richting; USER: trends, tendensen, ontwikkelingen, ontwikkeling, trends in

GT GD C H L M O
trigger /ˈtrɪɡ.ər/ = NOUN: trekker, haan van een vuurwapen, remblok; USER: trekker, leiden, leiden tot, activeren, veroorzaken

GT GD C H L M O
triggered /ˈtrɪɡ.ər/ = NOUN: tribune, tribuun, spreekgestoelte; USER: getriggerd, geactiveerd, teweeggebracht, veroorzaakt, leverde

GT GD C H L M O
true /truː/ = ADJECTIVE: waar, juist, trouw, oprecht; USER: waar, ware, echte, true, geldt

GT GD C H L M O
truth /truːθ/ = NOUN: waarheid, waarachtigheid, echtheid, oprechtheid; USER: waarheid, de waarheid, waarheid te

GT GD C H L M O
trying /ˈtraɪ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: vermoeiend, lastig; USER: proberen, het proberen, probeert, probeer, probeerde

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
type /taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje; VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van; USER: type, soort, het type, vorm, aard

GT GD C H L M O
types /taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje; VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van; USER: soorten, types, typen, vormen, type

GT GD C H L M O
ui = USER: ui, gebruikersinterface, de gebruikersinterface, user interface,

GT GD C H L M O
ultimately /ˈʌl.tɪ.mət.li/ = ADVERB: tenslotte, eindelijk, ten laatste, per saldo; USER: tenslotte, eindelijk, uiteindelijk, uiteindelijke, uiteindelijk de

GT GD C H L M O
unambiguous /ˌʌn.æmˈbɪɡ.ju.əs/ = ADJECTIVE: ondubbelzinnig; USER: ondubbelzinnig, ondubbelzinnige, eenduidige, eenduidig, duidelijke

GT GD C H L M O
uncheck /ˌənˈCHek/ = USER: vinkje, uitvinken, vink, vinkt, schakelt

GT GD C H L M O
under /ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden; PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden; ADJECTIVE: beneden; USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van

GT GD C H L M O
underlying /ˌəndərˈlī/ = ADJECTIVE: dieper liggend; USER: onderliggende, die ten grondslag liggen, ten grondslag liggen, grondslag liggen, de onderliggende

GT GD C H L M O
unification /ˈjuː.nɪ.faɪ/ = NOUN: unificatie, éénmaking; USER: eenmaking, unificatie, eenwording, vereniging, hereniging

GT GD C H L M O
unit /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheid, unit, apparaat, toestel

GT GD C H L M O
units /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheden, units, stuks, eenheid

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
update /ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren; USER: bijwerken, updaten, actualiseren, werken, bijwerken van

GT GD C H L M O
updated /ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren; USER: bijgewerkt, geactualiseerd, update, bijgewerkte, geupdate

GT GD C H L M O
updates /ʌpˈdeɪt/ = USER: updates, update, updates van

GT GD C H L M O
upgrade /ʌpˈɡreɪd/ = VERB: moderniseren; USER: moderniseren, upgrade, upgraden, een upgrade, te upgraden

GT GD C H L M O
upgrades /ʌpˈɡreɪd/ = USER: upgrades, verbeteringen, upgrade, upgrades van

GT GD C H L M O
uploaded /ʌpˈləʊd/ = VERB: uploaden; USER: geupload, geüpload, geladen, geplaatst, video

GT GD C H L M O
upon /əˈpɒn/ = PREPOSITION: op, bij, aan; USER: op, bij, aan, na, upon

GT GD C H L M O
usability /ˌjuːzəˈbɪləti/ = USER: usability, bruikbaarheid, gebruiksvriendelijkheid, gebruiksgemak, de bruikbaarheid

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
used /juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt; USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast

GT GD C H L M O
user /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen

GT GD C H L M O
users /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van

GT GD C H L M O
uses /juːz/ = NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; USER: gebruikt, maakt gebruik, maakt gebruik van, maakt, gebruik maakt

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
utilize /ˈjuː.tɪ.laɪz/ = VERB: benutten, gebruik maken van, exploiteren, uitbuiten, uitmelken, nuttig aanwenden; USER: benutten, gebruik maken van, gebruiken, gebruik, gebruik maken

GT GD C H L M O
utilizes /ˈjuː.tɪ.laɪz/ = VERB: benutten, gebruik maken van, exploiteren, uitbuiten, uitmelken, nuttig aanwenden; USER: maakt gebruik, maakt gebruik van, gebruik, gebruikt, gebruik maakt

GT GD C H L M O
validation /ˈvæl.ɪ.deɪt/ = NOUN: bevestiging, bekrachtiging, ratificatie; USER: bevestiging, validatie, valideren, validering, validatie van

GT GD C H L M O
valuation /ˌvæl.juˈeɪ.ʃən/ = NOUN: taxatie, schatting, raming; USER: taxatie, waardering, waarderingsregels, waardebepaling, waarderingsdag

GT GD C H L M O
value /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van

GT GD C H L M O
valued /ˈvæl.juːd/ = ADJECTIVE: waardevol, kostbaar; USER: waardevol, gewaardeerd, gewaardeerde, waarde, getaxeerd

GT GD C H L M O
values /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarden, waardes, waarde, de waarden

GT GD C H L M O
vandals /ˈvand(ə)l/ = NOUN: vandaal, straatschender, vernical; USER: vandalen, Vandals, de Vandalen, vandalisme, vandalen te,

GT GD C H L M O
variables /ˈveə.ri.ə.bl̩/ = NOUN: veranderlijke grootheid; USER: variabelen, variabelen die, variabele, de variabelen

GT GD C H L M O
variance /ˈveə.ri.əns/ = NOUN: verandering, onenigheid, onmin, geschil, meningsverschil; USER: variantie, variance, strijd, verschil, variatie

GT GD C H L M O
variances /ˈveə.ri.əns/ = NOUN: verandering, onenigheid, onmin, geschil, meningsverschil; USER: varianties, verschillen, afwijkingen, variaties, variantie

GT GD C H L M O
various /ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig; USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene

GT GD C H L M O
ve

GT GD C H L M O
vendor /ˈven.dər/ = NOUN: verkoper; USER: verkoper, leverancier, vendor, leveranciers, aanbieder

GT GD C H L M O
vendors /ˈven.dər/ = NOUN: verkoper; USER: verkopers, vendors, leveranciers, leveranciers van, fabrikanten

GT GD C H L M O
verities = NOUN: waarheid; USER: waarheden, verities, waarheden te, waarheden die,

GT GD C H L M O
version /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versie, uitvoering, version, versie van

GT GD C H L M O
versions /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versies, uitvoeringen, versie, varianten

GT GD C H L M O
versus /ˈvɜː.səs/ = PREPOSITION: tegen; USER: tegen, versus, tegenover, ten opzichte, ten opzichte van

GT GD C H L M O
very /ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt; ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster; USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder

GT GD C H L M O
view /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw; USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie

GT GD C H L M O
views /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; USER: bekeken, keer bekeken, bezoekers, uitzicht, standpunten

GT GD C H L M O
virtual /ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk; USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk

GT GD C H L M O
visibility /ˌvizəˈbilitē/ = NOUN: zichtbaarheid, zicht; USER: zichtbaarheid, zicht, zichtbaar, de zichtbaarheid, zichtbaarheid van

GT GD C H L M O
visible /ˈvɪz.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: zichtbaar, waarneembaar; USER: zichtbaar, toegankelijk, zichtbare, zichtbaar is, zichtbaar zijn

GT GD C H L M O
visit /ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan; NOUN: bezoek, visitatie, overkomst; USER: bezoeken, bezoek, te bezoeken, bezoek dan, naar

GT GD C H L M O
visual /ˈvɪʒ.u.əl/ = ADJECTIVE: zichtbaar, gezichts; USER: zichtbaar, visuele, visueel, beeldende, visual

GT GD C H L M O
visualize /ˈvɪʒ.u.əl.aɪz/ = VERB: veraanschouwelijken, zich een beeld vormen van; USER: visualiseren, visualiseer, te visualiseren, zichtbaar, zichtbaar te

GT GD C H L M O
want /wɒnt/ = VERB: willen, wensen, verlangen, nodig hebben, missen; NOUN: wens, zin, gebrek, behoefte, gemis, nood, lust; USER: willen, wilt, wil, wenst, gewenste

GT GD C H L M O
warehouse /ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis; VERB: opslaan; USER: magazijn, pakhuis, opslagplaats, magazijn in, magazijn in de

GT GD C H L M O
warehouses /ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis; USER: magazijnen, pakhuizen, warehouses, opslagplaatsen, entrepots

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
way /weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid; USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
web /web/ = NOUN: web, weefsel, net, vlies, zwemvlies, papierrol, spinneweb, wang, koord, bindweefsel, zaagblad, baard; VERB: weven, inweven, met een netwerk bedekken, in een netwerk verstrikken; USER: web, internetbrowser, webpagina, website

GT GD C H L M O
welcome /ˈwel.kəm/ = ADJECTIVE: welkom; VERB: verwelkomen, welkom heten, toejuichen, feestelijk inhalen, vriendelijk ontvangen; NOUN: ontvangst, welkomst, verwelkoming; USER: welkom, welkome, harte welkom, toegelaten, onthaal

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
whenever /wenˈev.ər/ = CONJUNCTION: telkens als; ADVERB: wanneer ook; USER: telkens als, wanneer, als, waar, telkens wanneer

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
whether /ˈweð.ər/ = CONJUNCTION: of, hetzij; PRONOUN: wie van beiden, welke van twee; USER: of, hetzij, al, vraag of, ook

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
whilst /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, onder, gedurende, staande, hoeveel; USER: terwijl, hoewel, waarbij, terwijl de

GT GD C H L M O
white /waɪt/ = ADJECTIVE: wit, blank, grijs, blanco, spierwit, kleurloos; NOUN: blanke, het wit, witte kleur, eiwit, witheid; VERB: wit maken; USER: wit, witte, een witte, white, wit wordt

GT GD C H L M O
width /wɪtθ/ = NOUN: breedte, wijdte, ruimheid, uitgestrektheid; USER: breedte, breed, breedte van, width

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
window /ˈwɪn.dəʊ/ = NOUN: venster, raam, etalage, loket, opening; VERB: van vensters voorzien; USER: venster, raam, window, scherm

GT GD C H L M O
windows /ˈwɪn.dəʊ/ = NOUN: venster, raam, etalage, loket, opening; VERB: van vensters voorzien; USER: ramen, windows, ruiten, vensters

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
within /wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis; PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per; USER: binnen, in, op, onder, binnen de

GT GD C H L M O
without /wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van; ADVERB: buiten; CONJUNCTION: tenzij, als niet; USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen

GT GD C H L M O
wizard /ˈwɪz.əd/ = NOUN: tovenaar, duivelskunstenaar; ADJECTIVE: knap, betoverend, fantastisch; USER: tovenaar, wizard, nichten, wizard te, assistent

GT GD C H L M O
working /ˈwɜː.kɪŋ/ = NOUN: werking, bewerking, bedrijf, exploitatie, groeve, mijn; ADJECTIVE: werk-, werkzaam, werkend, bruikbaar, praktisch, bedrijfs-; USER: werkend, werkzaam, werking, werken

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
writer /ˈraɪ.tər/ = NOUN: schrijver, auteur, klerk, stilist, procureur; USER: schrijver, writer, schrijfster, Gastscenario, auteur

GT GD C H L M O
xml /ˌeks.emˈel/ = USER: xml, van XML,

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

GT GD C H L M O
your /jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw; USER: uw, je, jouw, een, de

1093 words