Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
ability
/əˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: vermogen, bekwaamheid, bevoegdheid, kundigheid, solvabiliteit, solventie;
USER: vermogen, bekwaamheid, mogelijkheid, capaciteit, het vermogen
GT
GD
C
H
L
M
O
abject
/ˈæb.dʒekt/ = ADJECTIVE: verachtelijk, ellendig, nederig, laag, laaghartig, nietswaardig, gemeen, diepgezonken;
NOUN: laaghartige, verworpeling, verschoppeling;
USER: verachtelijk, ellendig, verachtelijke, abjecte, bittere
GT
GD
C
H
L
M
O
able
/ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig;
USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
accelerating
/əkˈsel.ə.reɪt/ = VERB: versnellen, bespoedigen, accelereren, vervroegen, verhaasten, te vroeg dateren;
USER: versnellen, versnelling, versnelde, het versnellen, versnelling van
GT
GD
C
H
L
M
O
access
/ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming;
USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen
GT
GD
C
H
L
M
O
accessible
/əkˈses.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: toegankelijk, genaakbaar, vatbaar, ontvankelijk;
USER: toegankelijk, bereikbaar, toegankelijke, bereiken, toegankelijk zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
according
/əˈkôrd/ = VERB: overeenstemmen, overeenkomen, beantwoorden, verlenen, corresponderen, toestaan;
USER: volgens, overeenkomstig, basis, afhankelijk, gelang
GT
GD
C
H
L
M
O
accordingly
/əˈkɔː.dɪŋ.li/ = ADVERB: dienovereenkomstig, overeenkomstig, dus;
USER: dienovereenkomstig, derhalve, dienovereenkomstig te, overeenkomstig, bijgevolg
GT
GD
C
H
L
M
O
account
/əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting;
VERB: verklaren;
USER: rekening, gehouden, met, houden, accountinstellingen
GT
GD
C
H
L
M
O
accounting
/əˈkaʊn.tɪŋ/ = NOUN: rekening;
USER: rekening, boekhoudkundige, boekhouding, accounting, de boekhouding
GT
GD
C
H
L
M
O
accounts
/əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting;
VERB: verklaren;
USER: rekeningen, accounts, boekhouding, jaarrekening, de rekeningen
GT
GD
C
H
L
M
O
across
/əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor;
PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van;
USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant
GT
GD
C
H
L
M
O
activated
/ˈaktəˌvāt/ = VERB: activeren, doen opleven;
USER: geactiveerd, geactiveerde, ingeschakeld, actief, actieve
GT
GD
C
H
L
M
O
activities
/ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe;
USER: activiteiten, werkzaamheden, activiteiten van, de activiteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
actual
/ˈæk.tʃu.əl/ = ADJECTIVE: daadwerkelijk, werkelijk, effectief, feitelijk, actueel, wezenlijk, dadelijk, tegenwoordig;
USER: daadwerkelijk, feitelijk, werkelijk, actueel, effectief
GT
GD
C
H
L
M
O
added
/ˈæd.ɪd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen;
USER: toegevoegd, toegevoegde, voegde, bijgevoegd, extra
GT
GD
C
H
L
M
O
adding
/æd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen;
USER: toevoegen, voegen, het toevoegen, toevoeging, toevoegen van
GT
GD
C
H
L
M
O
addition
/əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel;
USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling
GT
GD
C
H
L
M
O
additional
/əˈdɪʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: extra, aanvullend, bijkomend, verder, overig, additionel;
USER: extra, bijkomend, aanvullend, aanvullende, bijkomende
GT
GD
C
H
L
M
O
address
/əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak;
VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen;
USER: adres, mailadres, pakken
GT
GD
C
H
L
M
O
addresses
/əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak;
VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen;
USER: adressen, mailadressen, adres
GT
GD
C
H
L
M
O
adds
/æd/ = USER: voegt, voegt toe, toevoegt, draagt, draagt bij
GT
GD
C
H
L
M
O
adjust
/əˈdʒʌst/ = VERB: aanpassen, stellen, regelen, bijstellen, verstellen, afstemmen, adapteren, in orde brengen, vereffeningen;
USER: aanpassen, bijstellen, regelen, verstellen, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
administration
/ədˌmɪn.ɪˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: toediening, administratie, beheer, bestuur, regering, bewind, administratiekantoor, ministerie;
USER: administratie, toediening, bestuur, beheer, regering
GT
GD
C
H
L
M
O
admission
/ədˈmɪʃ.ən/ = NOUN: toelating, toegang, erkenning, toegangsprijs, aanvaarding, toegeving, aanneming;
USER: toelating, toegang, de toelating, opname, invoer
GT
GD
C
H
L
M
O
advantage
/ədˈvɑːn.tɪdʒ/ = NOUN: voordeel, voorrecht, overwicht, voorrang;
USER: voordeel, profiteren, gebruik, voordelen, maken
GT
GD
C
H
L
M
O
after
/ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit;
CONJUNCTION: nadat;
ADVERB: daarna, achter, achteraan;
ADJECTIVE: later, volgend;
USER: na, nadat, na het, na de, achter
GT
GD
C
H
L
M
O
against
/əˈɡenst/ = PREPOSITION: tegen, tegenover, met, jegens, strijdig met;
USER: tegen, tegen de, tegenover, tegen het, met
GT
GD
C
H
L
M
O
agenda
/əˈdʒen.də/ = NOUN: agenda, dagorde;
USER: agenda, agenda van, de agenda, agenda voor, agenda te
GT
GD
C
H
L
M
O
alert
/əˈlɜːt/ = NOUN: alarm, alarmsignaal;
ADJECTIVE: waakzaam, wakker, op zijn hoede, levendig, kwiek, druk, kras, rap;
USER: alarm, waakzaam, waarschuwen, alert, een melding
GT
GD
C
H
L
M
O
alerts
/əˈlɜːt/ = NOUN: alarm, alarmsignaal;
USER: waarschuwingen, signaleringen, alerts, meldingen
GT
GD
C
H
L
M
O
algorithms
/ˈalgəˌriT͟Həm/ = NOUN: algoritme;
USER: algoritmen, algoritmes, algoritme, algoritmen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
aligned
/ˌnɒn.əˈlaɪnd/ = VERB: richten, zich richten, in de rooilijn brengen, op één lijn plaatsen;
USER: uitgelijnd, afgestemd, uitgelijnde, lijn, aangepast
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
allocation
/ˈæl.ə.keɪt/ = NOUN: toewijzing, toedeling;
USER: toewijzing, toedeling, verdeling, toekenning, allocatie
GT
GD
C
H
L
M
O
allow
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: toestaan, toelaten, zodat, mogelijk, kunnen
GT
GD
C
H
L
M
O
allowed
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: toegestaan, toegelaten, toegestane, mogen, mag
GT
GD
C
H
L
M
O
allowing
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: waardoor, toestaan, zodat, waarmee, waarbij
GT
GD
C
H
L
M
O
allows
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
already
/ɔːlˈred.i/ = ADVERB: al, reeds, alvast, alreeds, bereids;
USER: reeds, al, heeft, heeft u, nu al
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
amount
/əˈmaʊnt/ = NOUN: bedrag, aantal, som, getal, tal, quantum;
VERB: bedragen, neerkomen, belopen;
USER: bedrag, bedragen, hoeveelheid, aantal, bedrag dat
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
analysis
/əˈnæl.ə.sɪs/ = NOUN: analyse, ontleding, overzicht, zinsontleding, ontbinding;
USER: analyse, analyses, analyseren, analyse van
GT
GD
C
H
L
M
O
analytics
/ˌanlˈitiks/ = NOUN: analytiek;
USER: analytics, analyses, analyse, analytische
GT
GD
C
H
L
M
O
analyze
/ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden;
USER: analyseren, te analyseren, analyse, analyseren van, analyse van
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
announced
/əˈnaʊns/ = VERB: aankondigen, bekendmaken, aanmelden, aandienen, adverteren, afroepen;
USER: aangekondigd, kondigde, aangekondigde, bekendgemaakt, bekend
GT
GD
C
H
L
M
O
another
/əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één;
USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander
GT
GD
C
H
L
M
O
any
/ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder;
ADVERB: enig, welke ... ook;
USER: elk, ieder, een, enig, elke
GT
GD
C
H
L
M
O
anytime
/ˈen.i.taɪm/ = USER: altijd, op elk moment, elk gewenst moment, wanneer, elk moment
GT
GD
C
H
L
M
O
anywhere
/ˈen.i.weər/ = ADVERB: overal, ergens;
USER: overal, ergens, Anywhere, waar, waar dan ook
GT
GD
C
H
L
M
O
ap
= USER: ap, LD, p, app
GT
GD
C
H
L
M
O
api
/ˌeɪ.piˈaɪ/ = USER: api, van api, api op
GT
GD
C
H
L
M
O
application
/ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning;
USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing
GT
GD
C
H
L
M
O
apply
/əˈplaɪ/ = VERB: toepassen, van toepassing zijn, solliciteren, aanbrengen, aanvragen, brengen, betrekking hebben, leggen, aanwenden, inschrijven, zetten, zich wenden, aanzoeken, aangrijpen, zich voor betrekking aanmelden;
USER: toepassen, van toepassing zijn, solliciteren, toepassing, van toepassing
GT
GD
C
H
L
M
O
approach
/əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht;
VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om;
USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van
GT
GD
C
H
L
M
O
approval
/əˈpruː.vəl/ = NOUN: goedkeuring, bijval, toejuiching, acclamatie;
USER: goedkeuring, de goedkeuring, toestemming, erkenning, goedkeuring van
GT
GD
C
H
L
M
O
approve
/əˈpruːv/ = VERB: goedkeuren, bevestigen, bekrachtigen, aanbevelen, aantonen;
USER: goedkeuren, keuren, goed te keuren, goedkeuring, goedkeuring van
GT
GD
C
H
L
M
O
approved
/əˈpruːvd/ = ADJECTIVE: aangenomen, beproefd, probaat, bekwaam;
USER: aangenomen, goedgekeurd, goedgekeurde, erkende, erkend
GT
GD
C
H
L
M
O
apt
/æpt/ = ADJECTIVE: geschikt, geneigd, bekwaam, juist, gevat;
USER: geschikt, geneigd, apt, app, bekwaam
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
around
/əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond;
PREPOSITION: rondom;
USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
asap
/ˌeɪ.es.eɪˈpiː/ = USER: asap, zsm, zo snel mogelijk, zo vlug mogelijk, snel mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
aspects
/ˈæs.pekt/ = NOUN: perspectieven, uitzichten;
USER: aspecten, aspecten van
GT
GD
C
H
L
M
O
assay
/əˈseɪ/ = NOUN: analyse, onderzoek, proef, essai;
VERB: onderzoeken, toetsen, keuren, essaiëren;
USER: analyse, proef, onderzoek, test, assay
GT
GD
C
H
L
M
O
asset
/ˈæs.et/ = NOUN: aanwinst, bezit, pluspunt, voordeel, creditpost, acquisitie, geschiktheid;
USER: aanwinst, pluspunt, bezit, activa, troef
GT
GD
C
H
L
M
O
assets
/ˈaset/ = NOUN: activa, actief, bezit, bedrijvende vorm;
USER: activa, vermogen, vaste activa, middelen, activa van
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
attributes
/ˈæt.rɪ.bjuːt/ = NOUN: attribuut, eigenschap;
VERB: toeschrijven;
USER: attributen, kenmerken, eigenschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
authorization
/ˌɔː.θər.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: machtiging, autorisatie, volmacht, bekrachtiging;
USER: machtiging, autorisatie, vergunning, toestemming, toelating
GT
GD
C
H
L
M
O
authorizations
/ˌɔː.θər.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: machtiging, autorisatie, volmacht, bekrachtiging;
USER: vergunningen, toelatingen, autorisaties, machtigingen, vergunning
GT
GD
C
H
L
M
O
authorized
/ˈɔː.θər.aɪz/ = VERB: autoriseren, machtigen, volmachtigen, rechtvaardigen;
USER: geautoriseerde, bevoegd, gemachtigde, toestemming, toegestane
GT
GD
C
H
L
M
O
auto
/ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto;
NOUN: wagen;
USER: auto, automatische, automatisch, Autom
GT
GD
C
H
L
M
O
automated
/ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren;
USER: geautomatiseerde, geautomatiseerd, automatische, automatisch
GT
GD
C
H
L
M
O
automatically
/ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf;
USER: automatisch, automatische, automatisch te
GT
GD
C
H
L
M
O
automation
/ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering;
USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen
GT
GD
C
H
L
M
O
availability
/əˌveɪ.ləˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: beschikbaarheid;
USER: beschikbaarheid, beschikbaarheid te, de beschikbaarheid, beschikbaar, beschikbaarheid van
GT
GD
C
H
L
M
O
available
/əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig;
USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
average
/ˈæv.ər.ɪdʒ/ = NOUN: gemiddelde, averij, doorsneeprijs;
ADJECTIVE: gemiddeld, in doorsnede;
VERB: gemiddeld halen;
USER: gemiddelde, gemiddeld, average, de gemiddelde
GT
GD
C
H
L
M
O
avoid
/əˈvɔɪd/ = VERB: vermijden, ontwijken, mijden, vernietigen, ongeldig maken;
USER: vermijden, mijden, voorkomen, te voorkomen, te vermijden
GT
GD
C
H
L
M
O
back
/bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts;
NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk;
VERB: steunen, teruggaan;
USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer
GT
GD
C
H
L
M
O
backend
= USER: backend, achterste deel
GT
GD
C
H
L
M
O
backup
/ˈbæk.ʌp/ = NOUN: reservekopie, steun;
VERB: een backup te maken;
USER: backup, reservekopie, backup van, back
GT
GD
C
H
L
M
O
backups
/ˈbæk.ʌp/ = NOUN: reservekopie, steun;
USER: backups, reservekopieën, back, files
GT
GD
C
H
L
M
O
backwards
/ˈbæk.wədz/ = ADVERB: achteruit, achterwaarts, rugwaarts, ruggelings, onwillig;
USER: achteruit, achterwaarts, achteren, naar achteren, terug
GT
GD
C
H
L
M
O
balance
/ˈbæl.əns/ = NOUN: evenwicht, balans, saldo, weegschaal, overschot, onrust;
VERB: in evenwicht houden;
USER: evenwicht, balans, balanceren, saldo, evenwicht te
GT
GD
C
H
L
M
O
balances
/ˈbæl.əns/ = NOUN: fooi
GT
GD
C
H
L
M
O
base
/beɪs/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden;
NOUN: basis, base, grondslag, voetstuk, uitgangspunt, grondvlak, grondgetal, grondlijn;
ADJECTIVE: bas, laag, vuig, vals, gemeen;
USER: base, basis, uitvalsbasis, voet, basisstation
GT
GD
C
H
L
M
O
based
/-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden;
USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd
GT
GD
C
H
L
M
O
bases
/ˈbeɪ.sɪz/ = NOUN: fundament;
USER: bases, basen, basissen, grondslagen, basis
GT
GD
C
H
L
M
O
basic
/ˈbeɪ.sɪk/ = ADJECTIVE: basis-, fundamenteel, basisch;
NOUN: fundament;
USER: basis-, basisch, fundamenteel, Basic, basis
GT
GD
C
H
L
M
O
basis
/ˈbeɪ.sɪs/ = NOUN: basis, grond, grondslag, base;
USER: basis, grondslag, grond, hand, basis van
GT
GD
C
H
L
M
O
bb
= USER: bb, vB, b ter, VO
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
become
/bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen;
USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden
GT
GD
C
H
L
M
O
been
/biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was
GT
GD
C
H
L
M
O
before
/bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop;
PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van;
CONJUNCTION: aleer;
USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat
GT
GD
C
H
L
M
O
beginning
/bɪˈɡɪn.ɪŋ/ = NOUN: begin, aanvang, ontstaan;
USER: begin, beginnen, begint, het begin, beginnend
GT
GD
C
H
L
M
O
behavior
/bɪˈheɪ.vjər/ = NOUN: gedrag, gedrag, optreden, optreden, houding, houding, wandel, wandel;
USER: gedrag, het gedrag, gedrag van, als gedrag, gedragingen
GT
GD
C
H
L
M
O
behind
/bɪˈhaɪnd/ = ADVERB: achter, achteraan, achterom, van achteren, te laat, ten achteren;
PREPOSITION: achter, na, over;
USER: achter, achteren, wanhopig voor, wanhopig, achter de
GT
GD
C
H
L
M
O
bellies
/ˈbel.i/ = NOUN: buik, schoot;
USER: buiken, buik, buikjes, bellies, magen
GT
GD
C
H
L
M
O
best
/best/ = ADJECTIVE: best, allerbest;
ADVERB: best, allerbest;
VERB: overtreffen;
USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de
GT
GD
C
H
L
M
O
better
/ˈbet.ər/ = ADVERB: beter;
VERB: verbeteren;
ADJECTIVE: verbeterd;
USER: beter, betere, een betere, beter te, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
between
/bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door;
ADVERB: daartussen, er tussen in;
USER: tussen, tussen de
GT
GD
C
H
L
M
O
bill
/bɪl/ = NOUN: rekening, wetsontwerp, snavel, biljet, wissel, bek, briefje, lijst, programma, neb, snater, aanklacht, snoeimes, tuit;
VERB: aankondigen;
USER: rekening, wetsontwerp, factuur, wetsvoorstel, bill
GT
GD
C
H
L
M
O
billet
/ˈbɪl.ɪt/ = NOUN: kwartier, blok hout;
VERB: inkwartieren;
USER: inkwartieren, billet, stuk, billet de, knuppel
GT
GD
C
H
L
M
O
both
/bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de;
USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei
GT
GD
C
H
L
M
O
box
/bɒks/ = NOUN: doos, kist, bus, koffer, schrijn;
VERB: boksen;
USER: doos, box, vak, kader, vakje
GT
GD
C
H
L
M
O
broken
/ˈbrəʊ.kən/ = ADJECTIVE: kapot, stuk, defect, geradbraakt;
USER: kapot, gebroken, verbroken, uitgesplitst, onderverdeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
browser
/ˈbraʊ.zər/ = USER: browser, JavaScript, ondersteunt, browsergebaseerde
GT
GD
C
H
L
M
O
browsers
/ˈbraʊ.zər/ = USER: browsers, browser
GT
GD
C
H
L
M
O
budget
/ˈbʌdʒ.ɪt/ = NOUN: begroting, budget, staatsbegroting, zak, voorraad;
VERB: de begroting opmaken;
USER: budget, begroting, begroting van, de begroting, goedkope
GT
GD
C
H
L
M
O
build
/bɪld/ = VERB: bouwen, maken, aanleggen, construeren, stichten, aanbouwen;
NOUN: bouw, lichaamsbouw, vorm, bouwwijze, gedaante, snit;
USER: bouwen, bouw, te bouwen, opbouwen, bouwen van
GT
GD
C
H
L
M
O
bulk
/bʌlk/ = NOUN: grootste deel, massa, volume, omvang, meerderheid, lading, grootte, hoofdmacht, bestek, reuzengestalte, scheepslading;
VERB: opstapelen, wegen zonder emballage;
USER: massa, grootste deel, bulk, grootste
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
businessman
/ˈbɪz.nɪs.mən/ = NOUN: zakenman, koopman, handelaar;
USER: zakenman, zaken, zaken man, ondernemer
GT
GD
C
H
L
M
O
but
/bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen;
CONJUNCTION: maar, doch;
ADVERB: slechts, enkel;
USER: maar, doch
GT
GD
C
H
L
M
O
buyer
/ˈbaɪ.ər/ = NOUN: koper, afnemer, klant, nemer;
USER: koper, afnemer, kopers, de koper, kopersprofiel
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
bypassed
/ˈbaɪ.pɑːs/ = VERB: omheen trekken;
USER: omzeild, overbrugd, gemeden, overgeslagen, genegeerd
GT
GD
C
H
L
M
O
calculate
/ˈkæl.kjʊ.leɪt/ = VERB: berekenen, rekenen, uitrekenen, calculeren, becijferen, narekenen, voorzien;
USER: berekenen, uitrekenen, berekening, te berekenen, berekening van
GT
GD
C
H
L
M
O
calculations
/ˌkæl.kjʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: berekening, rekening, rekenschap;
USER: berekeningen, berekeningen van, berekening, de berekeningen
GT
GD
C
H
L
M
O
call
/kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen;
NOUN: roep, telefoontje, telefoongesprek;
USER: noemen, roepen, roep, bellen, call
GT
GD
C
H
L
M
O
called
/kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen, aanlopen, melden, lokken;
USER: genoemd, riep, genaamd, heet, geroepen
GT
GD
C
H
L
M
O
campaign
/kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht;
USER: campagne, campagne van, actie, de campagne
GT
GD
C
H
L
M
O
campaigns
/kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht;
USER: campagnes, acties, campagne, campagnes te
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
cancel
/ˈkæn.səl/ = VERB: annuleren, intrekken, schrappen, herroepen, vernietigen, doorhalen, afbestellen, te niet doen, afschrijven, afwimpelen, buiten omloop stellen;
NOUN: intrekking, schrapping, doorhaling;
USER: annuleren, te annuleren, annuleert, wilt annuleren, annuleer
GT
GD
C
H
L
M
O
capabilities
/ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave;
USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit
GT
GD
C
H
L
M
O
capacity
/kəˈpæs.ə.ti/ = NOUN: hoedanigheid, inhoud, bekwaamheid, ruimte, bevoegdheid, geschiktheid, laadvermogen, aanleg;
USER: hoedanigheid, inhoud, bekwaamheid, capaciteit, vermogen
GT
GD
C
H
L
M
O
capturing
/ˈkæp.tʃər/ = VERB: vangen, veroveren, pakken, gevangen nemen, innemen, boeien, buitmaken, beetkrijgen, beetnemen, prijsmaken, opbrengen;
USER: vastleggen, het vastleggen, het vastleggen van, vangen, vastleggen van
GT
GD
C
H
L
M
O
case
/keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus;
USER: geval, zaak, bij, case, het geval
GT
GD
C
H
L
M
O
cast
/kɑːst/ = NOUN: gegoten, gooi, afgietsel, worp;
VERB: werpen, uitbrengen, gieten, uitwerpen, gooien, afwerpen, verwerpen, wegwerpen;
USER: gegoten, werpen, uitbrengen, geworpen, uitgebracht
GT
GD
C
H
L
M
O
catalog
/ˈkæt.əl.ɒɡ/ = NOUN: catalogus;
VERB: catalogiseren;
USER: catalogus, assortiment, online catalogus
GT
GD
C
H
L
M
O
categories
/ˈkæt.ə.ɡri/ = NOUN: categorie;
USER: categorieën, categories, categorie, rubrieken, categorieën van
GT
GD
C
H
L
M
O
centralization
/ˈsen.trə.laɪz/ = NOUN: centralisatie;
USER: centralisatie, centrale ligging, centrale, centralisering, centraal gelegen
GT
GD
C
H
L
M
O
centralized
/ˈsen.trə.laɪz/ = VERB: centraliseren;
USER: gecentraliseerde, gecentraliseerd, centrale, centraal
GT
GD
C
H
L
M
O
certain
/ˈsɜː.tən/ = ADJECTIVE: zeker, vast, stellig, wis;
USER: zeker, bepaalde, sommige, bepaald, zekere
GT
GD
C
H
L
M
O
certainly
/ˈsɜː.tən.li/ = ADVERB: zeker, stellig, bepaald, vast, wel degelijk;
USER: zeker, beslist, ongetwijfeld, wel, stellig
GT
GD
C
H
L
M
O
challenge
/ˈtʃæl.ɪndʒ/ = VERB: uitdagen, betwisten, opkomen tegen, tarten, wraken, trotseren, aanroepen, uittarten;
NOUN: uitdaging, wraking, protest, exceptie;
USER: uitdagen, uitdaging, betwisten, dagen, vechten
GT
GD
C
H
L
M
O
change
/tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan;
NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling;
ADJECTIVE: veranderd;
USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen
GT
GD
C
H
L
M
O
changed
/tʃeɪndʒd/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen, verkeren, anders maken, verschieten, zich verkleden;
USER: veranderd, veranderde, gewijzigd, verandert, gewijzigde
GT
GD
C
H
L
M
O
changes
/tʃeɪndʒ/ = NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling;
VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen;
USER: veranderingen, wijzigingen, verandert, wijziging, verandering
GT
GD
C
H
L
M
O
changing
/ˈtʃeɪn.dʒɪŋ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen, verkeren, anders maken, verschieten, zich verkleden;
USER: veranderen, veranderende, het veranderen, veranderen van, verandert
GT
GD
C
H
L
M
O
channel
/ˈtʃæn.əl/ = NOUN: kanaal, vaargeul, vaart, bedding, vaarwater, gracht, wijk, stroombed, waterloop, straatgoot;
VERB: groeven, uithollen, uitgraven;
USER: kanaal, kanaals, channel, kanalen
GT
GD
C
H
L
M
O
characters
/ˈkær.ɪk.tər/ = NOUN: karakter, aard, letter, letterteken, kenmerk, hoedanigheid, inborst, geaardheid, kenteken;
USER: tekens, karakters, personages, letters
GT
GD
C
H
L
M
O
charge
/tʃɑːdʒ/ = NOUN: charge, kosten, lading, last, aanklacht, beschuldiging, opdracht, prijs, taak;
VERB: laden, berekenen, in rekening brengen;
USER: lading, charge, aanklacht, kosten, last
GT
GD
C
H
L
M
O
chart
/tʃɑːt/ = NOUN: tabel, zeekaart, weerkaart;
VERB: in kaart brengen;
USER: in kaart, grafiek, kaart te brengen, in kaart te, kaart te
GT
GD
C
H
L
M
O
charter
/ˈtʃɑː.tər/ = NOUN: charter, handvest, oorkonde, octrooi, privilege, vrachtcontract, voorrecht, rondwet;
VERB: huren, charteren, bevrachten, bevoorrechten, octrooi verlenen aan;
USER: charter, handvest, rent verhuur, huren, van charter
GT
GD
C
H
L
M
O
chasing
/CHās/ = VERB: achtervolgen, najagen, nastreven, vervolgen, jacht maken op;
USER: achtervolgen, jagen, achter, lang, lang achter
GT
GD
C
H
L
M
O
check
/tʃek/ = VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen;
NOUN: controle, cheque, incheckbalie, rekening, schaak, controleur, beteugeling;
USER: controleren, controle, check, controleer, kijk
GT
GD
C
H
L
M
O
checked
/tʃekt/ = ADJECTIVE: geruit, geblokt;
USER: gecontroleerd, aangevinkt, ingecheckt, controleerde, Nagekeken
GT
GD
C
H
L
M
O
checks
/tʃek/ = NOUN: controle, cheque, incheckbalie, rekening, schaak, controleur, beteugeling;
VERB: controleren, nagaan, beteugelen, bedwingen, intomen;
USER: controles, cheques, checks, controle, controleert
GT
GD
C
H
L
M
O
chicks
/CHik/ = USER: kuikens, chicks, meiden, de kuikens, kuikens van,
GT
GD
C
H
L
M
O
child
/tʃaɪld/ = NOUN: kind, jong, wicht, afstammeling, loot;
USER: kind, kinderen
GT
GD
C
H
L
M
O
choose
/tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen;
USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen
GT
GD
C
H
L
M
O
citrix
= USER: citrix, citrixserver, van Citrix, citrixservers
GT
GD
C
H
L
M
O
city
/ˈsɪt.i/ = NOUN: stad, grote stad, wereldstad;
USER: stad, de stad, plaats, city, stad te
GT
GD
C
H
L
M
O
clear
/klɪər/ = ADJECTIVE: duidelijk, helder, vrij, zuiver, klaar, open;
ADVERB: helder, klaar;
NOUN: klaar, licht;
VERB: verduidelijken, duidelijk maken;
USER: duidelijk, wissen, ontruimen, helder, duidelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
click
/klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken;
NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag;
USER: klikken, klik, op, klikt, klik op
GT
GD
C
H
L
M
O
client
/ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper;
USER: cliënt, klant, client, opdrachtgever, klanten
GT
GD
C
H
L
M
O
cloud
/klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte;
VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken;
USER: wolk, cloud, wolken, wolk De
GT
GD
C
H
L
M
O
coat
/kəʊt/ = NOUN: jas, vacht, mantel, bekleding, huid, overjas, vel, bedekking, vlies, oogvlies;
VERB: bekleden, bedekken, bestrijken, verven, vernissen, doorroken;
USER: jas, vacht, laag, Coat, wapenschild
GT
GD
C
H
L
M
O
cockpit
/ˈkɒk.pɪt/ = NOUN: stuurstoel;
USER: cockpit, kuip, stuurhut
GT
GD
C
H
L
M
O
code
/kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek;
VERB: in codeschrift overbrengen;
USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek
GT
GD
C
H
L
M
O
color
/ˈkʌl.ər/ = NOUN: kleur, kleur, tint, tint, verf, verf;
VERB: kleuren, kleuren, kleur krijgen, kleur krijgen, verven, verven;
USER: kleur, kleuren, color, Colors, Kleurenfotografie
GT
GD
C
H
L
M
O
columns
/ˈkɒl.əm/ = NOUN: kolom, zuil, colonne, pilaar, steunpilaar;
USER: kolommen, columns, zuilen, de kolommen, kolom
GT
GD
C
H
L
M
O
combination
/ˌkɒm.bɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: combinatie, verbinding, samenspel, samenloop, vereniging, samenspanning, komplot;
USER: combinatie, een combinatie, verzameling
GT
GD
C
H
L
M
O
combined
/kəmˈbaɪn/ = VERB: combineren, samenvoegen, verenigen, verbinden;
USER: gecombineerd, gecombineerde, combinatie, in combinatie, samen
GT
GD
C
H
L
M
O
comes
/kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van;
USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig
GT
GD
C
H
L
M
O
coming
/ˈkʌm.ɪŋ/ = NOUN: komst, aankomst;
ADJECTIVE: afkomstig, komend, aanstaande, toekomstig;
USER: komst, komend, afkomstig, komende, komen
GT
GD
C
H
L
M
O
communicate
/kəˈmyo͞onəˌkāt/ = VERB: communiceren, delen, meedelen, mededelen, overbrengen, in verbinding staan, berichten, gemeenschap hebben, zich in verbinding stellen;
USER: communiceren, communicatie, te communiceren, delen, communiceert
GT
GD
C
H
L
M
O
communication
/kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué;
USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie
GT
GD
C
H
L
M
O
commute
/kəˈmjuːt/ = VERB: omzetten, afkopen, omleggen, verwisselen, verzachten, omschakelen, overschakelen, veranderen;
USER: omzetten, pendelen, commute, zet om
GT
GD
C
H
L
M
O
compact
/kəmˈpækt/ = ADJECTIVE: compact, gedrongen, dicht, aaneengesloten, vast, bondig;
NOUN: verdrag, tabletje, overeenkomst;
USER: compact, compacte, compacter
GT
GD
C
H
L
M
O
companies
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen
GT
GD
C
H
L
M
O
company
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
comparison
/kəmˈpær.ɪ.sən/ = NOUN: vergelijking;
USER: vergelijking, opzichte, vergelijken, vergeleken, vergelijkers
GT
GD
C
H
L
M
O
comparisons
/kəmˈpær.ɪ.sən/ = NOUN: vergelijking;
USER: vergelijkingen, vergelijking, vergelijken, vergelijkingen te, vergeleken
GT
GD
C
H
L
M
O
compatible
/kəmˈpæt.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verenigbaar, congruent, bestaanbaar;
USER: verenigbaar, compatibel, compatibele, compatibel is, verenigbaar is
GT
GD
C
H
L
M
O
complement
/ˈkɒm.plɪ.ment/ = NOUN: complement, aanvulling, aanvulsel, bijvoegsel, vol getal, getalsterkte, taks, vastgestelde hoeveelheid;
VERB: aanvullen, voltallig maken;
USER: aanvulling, aanvullen, vullen, compleet te, een aanvulling
GT
GD
C
H
L
M
O
complete
/kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig;
VERB: voltooien, completeren, afmaken;
USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig
GT
GD
C
H
L
M
O
comply
/kəmˈplaɪ/ = VERB: zich schikken, zich onderwerpen, berusten in, toegeven;
USER: voldoen, voldoet, aan, voldoen aan, naleving
GT
GD
C
H
L
M
O
component
/kəmˈpəʊ.nənt/ = NOUN: bestanddeel;
ADJECTIVE: samenstellend;
USER: bestanddeel, component, onderdeel, componenten, element
GT
GD
C
H
L
M
O
components
/kəmˈpəʊ.nənt/ = NOUN: details;
USER: onderdelen, componenten, bestanddelen, elementen
GT
GD
C
H
L
M
O
concept
/ˈkɒn.sept/ = NOUN: concept, begrip, opvatting;
USER: concept, begrip, concept van, opvatting
GT
GD
C
H
L
M
O
configurable
= USER: configureerbare, configureerbaar, configureren, te configureren, instelbare
GT
GD
C
H
L
M
O
configuration
/kənˌfɪɡ.əˈreɪ.ʃən/ = USER: configuratie, configuratie van, de configuratie
GT
GD
C
H
L
M
O
configure
/kənˈfɪɡ.ər/ = USER: configureren, configureert, configureer, te configureren, configureren van
GT
GD
C
H
L
M
O
configured
/kənˈfɪɡ.ər/ = USER: geconfigureerd, geconfigureerde, ingesteld, gevormd, configureren
GT
GD
C
H
L
M
O
confirm
/kənˈfɜːm/ = VERB: bevestigen, bekrachtigen, versterken, goedkeuren, vormen, aannemen, arresteren;
USER: bevestigen, te bevestigen, bevestig, bevestiging, bevestigt
GT
GD
C
H
L
M
O
connect
/kəˈnekt/ = VERB: aansluiten, koppelen, doorverbinden, in verbinding staan, in verbinding brengen, aaneensluiten, aan elkaar vastmaken, verbinden aansluiten;
USER: aansluiten, verbinding, verbinden, sluit, sluiten
GT
GD
C
H
L
M
O
connection
/kəˈnek.ʃən/ = NOUN: verbinding, verband, aansluiting, connectie, samenhang, betrekking;
USER: aansluiting, verbinding, connectie, verband
GT
GD
C
H
L
M
O
considered
/kənˈsɪd.əd/ = VERB: overwegen, beschouwen, nagaan, aanzien, overdenken, aanmerken, in aanmerking nemen;
USER: beschouwd, overwogen, geacht, beschouwd als, als
GT
GD
C
H
L
M
O
consistent
/kənˈsɪs.tənt/ = ADJECTIVE: consistent, consequent, samenhangend;
USER: consistent, consequent, consistente, overeenstemming, in overeenstemming
GT
GD
C
H
L
M
O
console
/kənˈsəʊl/ = VERB: troosten, vertroosten;
USER: troosten, console, te troosten, troost, de console
GT
GD
C
H
L
M
O
consumed
/kənˈsjuːm/ = VERB: consumeren, verbruiken, verteren, nuttigen, vernietigen, verstoken, slopen, verorbenen;
USER: geconsumeerd, verbruikt, geconsumeerde, verbruikte, verteerd
GT
GD
C
H
L
M
O
consumption
/kənˈsʌmp.ʃən/ = NOUN: consumptie, verbruik, tering, vertering, tuberculose, nuttiging, uittering, longtering;
USER: verbruik, consumptie, het verbruik, de consumptie, gebruik
GT
GD
C
H
L
M
O
contain
/kənˈteɪn/ = VERB: bevatten, inhouden, behelzen, begrijpen;
USER: bevatten, bevat
GT
GD
C
H
L
M
O
content
/kənˈtent/ = NOUN: inhoud, gehalte, tevredenheid, genoegen, inhoudsgrootte;
ADJECTIVE: tevreden, voldaan;
VERB: vergenoegen, tevredenstellen;
USER: inhoud, gehalte, items, inhoud van
GT
GD
C
H
L
M
O
continue
/kənˈtɪn.juː/ = VERB: bevatten, inhouden, behelzen, begrijpen;
USER: voortzetten, vervolgen, voortduren, blijven, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
control
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen;
USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle
GT
GD
C
H
L
M
O
conventions
/kənˈven.ʃən/ = NOUN: verdrag, conventie, overeenkomst, congres, bijeenkomst, gebruik, samenkomst;
USER: conventies, congressen, verdragen, overeenkomsten, verdragen van
GT
GD
C
H
L
M
O
convert
/kənˈvɜːt/ = NOUN: bekeerling, bekeerlinge;
VERB: converteren, omzetten, bekeren, omrekenen, herleiden, verwisselen, omkeren;
USER: omzetten, converteren, bekeren, bekeerling, omrekenen
GT
GD
C
H
L
M
O
copies
/ˈkɒp.i/ = VERB: kopiëren, copiëren, namaken, nadoen, nabootsen, afschrijven, overschrijven, naschrijven;
NOUN: kopie, exemplaar, afschrift, copie, kopij, afdruk, nabootsing, overschrijving;
USER: kopieën, afschriften, exemplaren, kopie, versievan
GT
GD
C
H
L
M
O
copying
/ˈkɒp.i/ = VERB: kopiëren, copiëren, namaken, nadoen, nabootsen, afschrijven, overschrijven, naschrijven;
USER: kopiëren, het kopiëren, het kopiëren van, kopiëren van, kopieert
GT
GD
C
H
L
M
O
corps
/kɔːr/ = NOUN: corps, korps, legerkorps;
USER: corps, korps, korpsen, Korpsen van, legerkorps
GT
GD
C
H
L
M
O
correct
/kəˈrekt/ = VERB: verbeteren, corrigeren, terechtwijzen, tuchtigen;
ADJECTIVE: correct, juist, goed, nauwkeurig, in orde, precies;
USER: corrigeren, te corrigeren, verhelpen, correctie, correct
GT
GD
C
H
L
M
O
corresponding
= ADJECTIVE: overeenkomstig;
USER: overeenkomstig, overeenkomstige, bijbehorende, corresponderende, overeenkomt
GT
GD
C
H
L
M
O
cost
/kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf;
VERB: de kosten vaststellen;
USER: kosten, kost, kostte, gekost, de kosten
GT
GD
C
H
L
M
O
costing
/ˈkɒs.tɪŋ/ = VERB: de kosten vaststellen;
USER: kostprijsberekening, costing, kostend, kostenberekening, kost
GT
GD
C
H
L
M
O
costings
/ˈkɒs.tɪŋ/ = USER: kostprijsberekening, kostprijsberekeningen, kostenberekening, kostenopgave, kostenoverzicht,
GT
GD
C
H
L
M
O
costs
/kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf;
VERB: de kosten vaststellen;
USER: kosten, de kosten, kost, kosten van, kosten te
GT
GD
C
H
L
M
O
could
/kʊd/ = VERB: kon;
USER: kon, konden, kan, kunnen, zou
GT
GD
C
H
L
M
O
count
/kaʊnt/ = VERB: tellen, rekenen, meetellen, optellen, achten, aanrekenen, van belang zijn, in aanmerking komen, staat maken op;
NOUN: graaf, tel;
USER: tellen, tel, rekenen, optellen, meetellen
GT
GD
C
H
L
M
O
covered
/-kʌv.əd/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken, bestrijden, toedekken, overtrekken, beleggen, dichtgooien;
USER: gedekt, overdekte, vallen, bedekt, overdekt
GT
GD
C
H
L
M
O
create
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken
GT
GD
C
H
L
M
O
creates
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëert, schept, ontstaat, zorgt, maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
creating
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van
GT
GD
C
H
L
M
O
creation
/kriˈeɪ.ʃən/ = NOUN: schepping, benoeming, aanstelling, voortbrenging;
USER: schepping, oprichting, creatie, creëren, scheppen
GT
GD
C
H
L
M
O
credit
/ˈkred.ɪt/ = NOUN: credit, krediet, tegoed, eer, creditzijde, geloof, vertrouwen, aanzien, goede naam, gezag, invloed;
VERB: crediteren, geloven;
USER: credit, krediet, tegoed, credit van, kredieten
GT
GD
C
H
L
M
O
criteria
/krīˈti(ə)rēən/ = NOUN: criterium, maatstaf;
USER: criteria, de criteria, criteria van, criteria voor, criteria die
GT
GD
C
H
L
M
O
cumulative
/ˈkyo͞omyələtiv,-ˌlātiv/ = ADJECTIVE: ophopend;
USER: cumulatieve, cumulatief, gecumuleerde, Cum
GT
GD
C
H
L
M
O
currencies
/ˈkʌr.ən.si/ = NOUN: valuta, betaalmiddel, muntsoort, koers, omloop, gangbaarheid, gangbare munt, circulatie, loop;
USER: valuta, munteenheden, munten
GT
GD
C
H
L
M
O
currently
/ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig;
USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen
GT
GD
C
H
L
M
O
customer
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant
GT
GD
C
H
L
M
O
customers
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten
GT
GD
C
H
L
M
O
cycle
/ˈsaɪ.kl̩/ = NOUN: cyclus, fiets, kringloop, rijwiel, tijdkring;
VERB: fietsen, ronddraaien, wielrijden;
USER: cyclus, cycle, fietsen, fiets
GT
GD
C
H
L
M
O
dashboard
/ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot;
USER: dashboard, het dashboard, dashboard van, het dashboard van, instrumentenbord
GT
GD
C
H
L
M
O
dashboards
/ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot;
USER: dashboards, dashboard, dashboards te
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
database
/ˈdeɪ.tə.beɪs/ = USER: databank, gegevensbestand, gegevensbank
GT
GD
C
H
L
M
O
date
/deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer;
VERB: dateren, dagtekenen;
USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop
GT
GD
C
H
L
M
O
dates
/deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer;
USER: data, datums, data in, datum, alstublieft
GT
GD
C
H
L
M
O
days
/deɪ/ = NOUN: dag, daglicht;
USER: dagen, dag, werkdagen
GT
GD
C
H
L
M
O
decide
/dɪˈsaɪd/ = VERB: besluiten, beslissen, bepalen, uitmaken, uitspraak doen, uitwijzen, overhalen;
USER: beslissen, besluiten, bepalen, besluit, beslist
GT
GD
C
H
L
M
O
decision
/dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid;
USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming
GT
GD
C
H
L
M
O
decisions
/dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid;
USER: beslissingen, besluiten, beschikkingen, de besluiten, besluiten van
GT
GD
C
H
L
M
O
decrease
/dɪˈkriːs/ = VERB: verlagen, verminderen, afnemen, afdraaien;
NOUN: afname, vermindering, afneming, terugloop;
USER: verlagen, verminderen, afnemen, afname, dalen
GT
GD
C
H
L
M
O
default
/dɪˈfɒlt/ = NOUN: verzuim, verstek, gebrek, fout, vergrijp, feil;
VERB: in gebreke blijven, falen, niet verschijnen, bij verstek veroordelen;
USER: verzuim, verstek, gebrek, standaard, default
GT
GD
C
H
L
M
O
define
/dɪˈfaɪn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen;
USER: definiëren, bepalen, omschrijven, te definiëren, definieert
GT
GD
C
H
L
M
O
defined
/diˈfīn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen;
USER: gedefinieerd, gedefinieerde, omschreven, bepaald, vastgesteld
GT
GD
C
H
L
M
O
delete
/dɪˈliːt/ = VERB: doorhalen, uitwissen, wegvagen, uitvegen, uitschrappen;
USER: verwijderen, schrappen, wissen, te verwijderen, verwijdert
GT
GD
C
H
L
M
O
deleting
/dɪˈliːt/ = VERB: doorhalen, uitwissen, wegvagen, uitvegen, uitschrappen;
USER: verwijderen, schrappen, wissen, het verwijderen, verwijderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
delivered
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: geleverd, afgeleverd, geleverde, opgeleverd, bezorgd
GT
GD
C
H
L
M
O
deliveries
/dɪˈlɪv.ər.i/ = NOUN: levering, bezorging, aflevering, bevalling, bestelling, aanvoer, overhandiging, uitreiking, verlossing, inlevering, ophalen, bevrijding;
USER: leveringen, leveranties, verzending, verzending in, verzending in het
GT
GD
C
H
L
M
O
delivers
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: levert, biedt, zorgt, zorgt voor, geeft
GT
GD
C
H
L
M
O
demand
/dɪˈmɑːnd/ = NOUN: vraag, verlangen, eis, vordering;
VERB: vragen, eisen, verlangen, vereisen, vorderen, vergen, opeisen, afvragen, rekenen;
USER: vraag, de vraag, vraag naar, aanbod, demand
GT
GD
C
H
L
M
O
demands
/dɪˈmɑːnd/ = NOUN: vraag, verlangen, eis, vordering;
VERB: vragen, eisen, verlangen, vereisen, vorderen, vergen, opeisen, afvragen, rekenen;
USER: eisen, vraag, wensen, behoeften, eisen van
GT
GD
C
H
L
M
O
democratic
/ˌdeməˈkratik/ = ADJECTIVE: democratisch;
USER: democratisch, democratische, de democratische, democratie, democratischer
GT
GD
C
H
L
M
O
designed
/dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade;
USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen
GT
GD
C
H
L
M
O
designer
/dɪˈzaɪ.nər/ = NOUN: ontwerper, intrigant, ontwerp-tekenaar;
USER: ontwerper, Designer, design
GT
GD
C
H
L
M
O
desktop
/ˈdesk.tɒp/ = USER: desktop, bureaublad, Gratis, bureau
GT
GD
C
H
L
M
O
detail
/ˈdiː.teɪl/ = NOUN: detail, bijzonderheid, kleinigheid, item, bijzaak, opsomming, omstandig verhaal;
ADJECTIVE: detail-;
VERB: opsommen, detacheren;
USER: detail, gegevens, details, gedetailleerd, informatie
GT
GD
C
H
L
M
O
detailed
/ˈdiː.teɪld/ = ADJECTIVE: gedetailleerd, uitvoerig, omstandig, breedvoerig, ampel;
USER: gedetailleerd, uitvoerig, gedetailleerde, nadere, uitgebreide
GT
GD
C
H
L
M
O
details
/ˈdiː.teɪl/ = NOUN: opdracht;
USER: Details, gegevens, informatie, detail, Home
GT
GD
C
H
L
M
O
develop
/dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren;
USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling
GT
GD
C
H
L
M
O
different
/ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig;
USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander
GT
GD
C
H
L
M
O
differentiate
/ˌdɪf.əˈren.ʃi.eɪt/ = VERB: onderscheiden, onderscheid maken, uit elkaar houden;
USER: onderscheiden, differentiëren, onderscheid, onderscheid maken, onderscheid te maken
GT
GD
C
H
L
M
O
dimension
/ˌdaɪˈmen.ʃən/ = NOUN: dimensie, afmeting, omvang, grootte, bestek;
USER: dimensie, afmeting, afmetingen, maat, dimensie van
GT
GD
C
H
L
M
O
diploma
/dɪˈpləʊ.mə/ = NOUN: diploma, bul, brevet, akte;
USER: diploma, diploma van, diplomacontract
GT
GD
C
H
L
M
O
direct
/daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig;
ADVERB: direct, rechtstreeks;
VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden
GT
GD
C
H
L
M
O
directory
/dɪˈrek.tər.i/ = NOUN: adresboek, leidraad, raad van commissarissen;
USER: directory, map, Indexering, gids, telefoonboek
GT
GD
C
H
L
M
O
disable
/dɪˈseɪ.bl̩/ = VERB: onbruikbaar maken, ontredderen, onbekwaam maken, onttakelen, buiten gevecht stellen, diskwalificeren;
USER: onbruikbaar maken, uitschakelen, schakelen, uit te schakelen, te schakelen
GT
GD
C
H
L
M
O
dispatcher
/dɪˈspætʃər/ = NOUN: expediteur;
USER: expediteur, verzender, dispatcher, afzender, verdeler
GT
GD
C
H
L
M
O
display
/dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen;
NOUN: vertoon, tentoonstelling, uitstalling, tentoonspreiding, ontplooiing;
USER: tonen, weer te geven, weergeven, weergegeven, weer
GT
GD
C
H
L
M
O
displayed
/dɪˈspleɪ/ = VERB: tonen, tentoonstellen, etaleren, pronken, ten toon spreiden, ontplooien, prijken, pralen, paraderen, aan de dag leggen;
USER: weergegeven, getoond, verschijnt, wordt weergegeven, display
GT
GD
C
H
L
M
O
disruption
/dɪsˈrʌpt/ = NOUN: ontwrichting, verbreking;
USER: ontwrichting, verstoring, onderbreking, verstoring van, verstoringen
GT
GD
C
H
L
M
O
distinguished
/dɪˈstɪŋ.ɡwɪʃt/ = ADJECTIVE: voornaam, gedistingeerd, aanzienlijk;
USER: gedistingeerd, voornaam, onderscheiden, voorname, vooraanstaande
GT
GD
C
H
L
M
O
distribution
/ˌdɪs.trɪˈbjuː.ʃən/ = NOUN: distributie, verdeling, verspreiding, uitreiking, uitdeling, bezorging;
USER: distributie, verdeling, verspreiding, de distributie
GT
GD
C
H
L
M
O
do
/də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen;
NOUN: do;
USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe
GT
GD
C
H
L
M
O
dock
/dɒk/ = NOUN: dok, aanlegplaats, sluishaven, staartriem, wilde zuring, bank der beschuldigen;
VERB: dokken, kortstaarten;
USER: dok, dock, haven, steiger
GT
GD
C
H
L
M
O
document
/ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel;
VERB: documenteren;
USER: document, document te, documenten, document wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
documents
/ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: dokter, doctor;
VERB: knoeien met, vervalsen;
USER: documenten, stukken, documenten die, documenten van, documenten te
GT
GD
C
H
L
M
O
doesn
/ˈdʌz.ənt/ = USER: doesn, maakt, heeft geen, maakt niet
GT
GD
C
H
L
M
O
doors
/dɔːr/ = NOUN: deur, portier, ingang;
USER: deuren, deur, portieren
GT
GD
C
H
L
M
O
down
/daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas;
PREPOSITION: langs;
NOUN: dons;
VERB: leggen, neerhalen;
ADJECTIVE: omver;
USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van
GT
GD
C
H
L
M
O
downtime
/ˈdaʊn.taɪm/ = NOUN: stilstand, uitvaltijd, stilstandtijd, wachttijd;
USER: uitvaltijd, stilstandtijd, stilstand, downtime, machinestilstand
GT
GD
C
H
L
M
O
draws
/drɔː/ = NOUN: trek, trekking, loterij;
VERB: trekken, tekenen, putten, aantrekken, tappen, spannen, slepen, uittrekken, wegtrekken;
USER: trekt, vestigt, tekent, vestigt de, stelt
GT
GD
C
H
L
M
O
drop
/drɒp/ = NOUN: daling, drop, druppel;
VERB: vallen, laten vallen, verliezen, laten varen, ophouden, opgeven, druppelen, weglaten, laten schieten;
USER: laten vallen, drop, vallen, dalen, neerzetten
GT
GD
C
H
L
M
O
each
/iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman;
USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar
GT
GD
C
H
L
M
O
earlier
/ˈɜː.li/ = ADVERB: vroeger;
USER: vroeger, eerder, eerdere, vroegere, oudere
GT
GD
C
H
L
M
O
easier
/ˈiː.zi/ = USER: gemakkelijker, makkelijker, eenvoudiger, beter, eenvoudig
GT
GD
C
H
L
M
O
easily
/ˈiː.zɪ.li/ = ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht;
USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijk te, goed
GT
GD
C
H
L
M
O
easy
/ˈiː.zi/ = ADJECTIVE: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm;
ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm;
USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijke, eenvoudige
GT
GD
C
H
L
M
O
eat
/iːt/ = VERB: eten, opeten, vreten, bikken, schaften, invreten, gebruiken;
USER: eten, eet, te eten, doen
GT
GD
C
H
L
M
O
ecosystem
/ˈekōˌsistəm,ˈēkō-/ = USER: ecosysteem, ecosystemen, ecosysteemdiensten, ecosysteem van, het ecosysteem
GT
GD
C
H
L
M
O
effective
/ɪˈfek.tɪv/ = NOUN: effectief, effektief, soldaat in werkelijke dienst;
ADJECTIVE: effectief, doeltreffend, werkzaam, werkelijk, krachtig, afdoend, krachtdadig, effect hebbend, uitwerking hebbend;
USER: effectief, doeltreffend, effectieve, doeltreffende, daadwerkelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
efficiency
/ɪˈfɪʃənsi/ = NOUN: rendement, doeltreffendheid, werking, bekwaamheid, geschiktheid, krachtdadigheid;
USER: rendement, doeltreffendheid, efficiëntie, efficiency
GT
GD
C
H
L
M
O
efficiently
/ɪˈfɪʃ.ənt/ = ADVERB: werkzaam;
USER: efficiënt, efficiënter, efficiënt te, efficiënte, doeltreffend
GT
GD
C
H
L
M
O
effort
/ˈef.ət/ = NOUN: inspanning, moeite, poging, krachtsinspanning;
USER: inspanning, moeite, poging, inspanningen, werk
GT
GD
C
H
L
M
O
either
/ˈaɪ.ðər/ = PRONOUN: beide, een van beide;
CONJUNCTION: of, ook;
USER: beide, of, een van beide, ook, ofwel
GT
GD
C
H
L
M
O
electronic
/ɪˌlekˈtrɒn.ɪk/ = ADJECTIVE: electronisch;
USER: electronisch, elektronische, voor elektronische, Bron voor elektronische, elektronisch
GT
GD
C
H
L
M
O
ella
= USER: ella, van Ella
GT
GD
C
H
L
M
O
email
/ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail
GT
GD
C
H
L
M
O
emails
/ˈiː.meɪl/ = USER: e-mails, emails, mails, e
GT
GD
C
H
L
M
O
employees
/ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé;
USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers
GT
GD
C
H
L
M
O
enable
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
enabled
/ɪˈneɪ.bl̩d/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: ingeschakeld, geactiveerd, nodig, aanstaat, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
enables
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: maakt, stelt, laat, kunnen, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
enabling
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: waardoor, inschakelen, zodat, mogelijk, waarmee
GT
GD
C
H
L
M
O
end
/end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk;
VERB: eindigen, aflopen, ophouden;
USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde
GT
GD
C
H
L
M
O
endorsing
/ɪnˈdɔːs/ = VERB: onderschrijven, steunen, bevestigen, endosseren, overdragen, gireren, wenden;
USER: onderschrijven, het onderschrijven, het onderschrijven van, onderschrijven van, onderschrijft
GT
GD
C
H
L
M
O
enforced
/ɪnˈfɔːs/ = VERB: afdwingen, doen eerbiedigen, dwingen tot, doorzetten, streng handhaven, de hand houden aan, krachtig uitvoeren, kracht bezijden aan;
USER: afgedwongen, gehandhaafd, gedwongen, toegepast, uitvoer gelegd
GT
GD
C
H
L
M
O
enforcement
/ɪnˈfɔːs/ = NOUN: handhaving, bevestiging;
USER: handhaving, tenuitvoerlegging, de tenuitvoerlegging, de handhaving, rechtshandhaving
GT
GD
C
H
L
M
O
engine
/ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit;
ADJECTIVE: motor, machine, locomotief;
USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
enhance
/ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen;
USER: verhogen, kunt verbeteren, verbeteren, te verbeteren, versterken
GT
GD
C
H
L
M
O
enhanced
/ɪnˈhɑːns/ = VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken;
USER: verbeterde, versterkte, verhoogde, betere, verbeterd
GT
GD
C
H
L
M
O
enhancement
/ɪnˈhɑːns/ = USER: enhancement, verbetering, versterking, verhoging, toebehoren
GT
GD
C
H
L
M
O
enhancements
/enˈhansmənt/ = USER: verbeteringen, uitbreidingen, toebehoren, verhogingen, verbeteringen in
GT
GD
C
H
L
M
O
enhances
/ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen;
USER: verbetert, verhoogt, vergroot, versterkt, verbetert de
GT
GD
C
H
L
M
O
ensure
/ɪnˈʃɔːr/ = VERB: verzekeren, beveiligen;
USER: verzekeren, zorgen, waarborgen, garanderen, ervoor te zorgen
GT
GD
C
H
L
M
O
enter
/ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen;
USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
entire
/ɪnˈtaɪər/ = ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, volkomen, vol, gaaf, algeheel, onbeschadigd;
USER: geheel, heel, volledig, hele, gehele
GT
GD
C
H
L
M
O
entries
/ˈen.tri/ = NOUN: toegang, binnenkomst, ingang, inschrijving, boeking, intrede, post, intocht, aanmelding;
USER: inzendingen, entries, vermeldingen, ingangen, data
GT
GD
C
H
L
M
O
entry
/ˈen.tri/ = NOUN: toegang, binnenkomst, ingang, inschrijving, boeking, intrede, post, intocht, aanmelding;
USER: binnenkomst, ingang, toegang, inschrijving, intrede
GT
GD
C
H
L
M
O
environment
/enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium;
USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te
GT
GD
C
H
L
M
O
environments
/enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium;
USER: omgevingen, milieus, omgeving, milieu
GT
GD
C
H
L
M
O
error
/ˈer.ər/ = NOUN: fout, vergissing, dwaling, abuis, afdwaling, zonde, overtreding, het dwalen;
USER: fout, dwaling, error, fouten, foutmelding
GT
GD
C
H
L
M
O
essay
/ˈes.eɪ/ = NOUN: opstel, verhandeling, proefschrift, proef, proefneming;
VERB: beproeven, pogen, bespeuren, toetsen, op de proef stellen;
USER: opstel, essay, poging, verhandeling, essay te
GT
GD
C
H
L
M
O
evasive
/ɪˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: ontwijkend;
USER: ontwijkend, ontwijkende, uitwijken, uitwijk, ontwijken
GT
GD
C
H
L
M
O
even
/ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs;
ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte;
NOUN: avond;
VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen;
USER: zelfs, ook, nog, eens
GT
GD
C
H
L
M
O
event
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij
GT
GD
C
H
L
M
O
events
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers
GT
GD
C
H
L
M
O
ever
/ˈev.ər/ = ADVERB: ooit, steeds, altijd, eens, wel eens, immer, eenmaal;
USER: ooit, steeds, nooit, altijd, ever
GT
GD
C
H
L
M
O
evolve
/ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen;
USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert
GT
GD
C
H
L
M
O
exactly
/ɪɡˈzækt.li/ = ADVERB: precies, juist, nauwkeurig, nauwgezet, stipt, accuraat;
USER: precies, exact, juist, echt, nauwkeurig
GT
GD
C
H
L
M
O
example
/ɪɡˈzɑːm.pl̩/ = NOUN: voorbeeld, model, toonbeeld;
USER: voorbeeld, bijvoorbeeld, Zo, zoals, bijv.
GT
GD
C
H
L
M
O
excel
/ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen;
USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren
GT
GD
C
H
L
M
O
exchange
/ɪksˈtʃeɪndʒ/ = NOUN: uitwisseling, ruil, wisselkoers, valuta, beurs, verwisseling;
VERB: wisselen, uitwisselen, ruilen, omwisselen, verwisselen, omruilen;
USER: uitwisseling, wisselen, uitwisselen, ruil, ruilen
GT
GD
C
H
L
M
O
exchanging
/ɪksˈtʃeɪndʒ/ = VERB: wisselen, uitwisselen, ruilen, omwisselen, verwisselen, omruilen, inwisselen, verruilen, ingewisseld worden, verruild worden;
USER: uitwisselen, wisselen, uitwisseling, uitwisselen van, het uitwisselen
GT
GD
C
H
L
M
O
excluded
/ɪkˈskluːd/ = VERB: uitsluiten, uitzonden;
USER: uitgesloten, exclusief, buiten, sluiten
GT
GD
C
H
L
M
O
execute
/ˈek.sɪ.kjuːt/ = VERB: uitvoeren, executeren, verrichten, voltrekken, verlijden, passeren, ten uitvoer brengen, volvoeren, ten uitvoer leggen, ter dood brengen, opmaken;
USER: uitvoeren, executeren, voeren, te voeren, uit te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
exes
/eks/ = NOUN: onkosten;
USER: onkosten, exe, exes, exen,
GT
GD
C
H
L
M
O
existing
/ɪɡˈzɪs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: bestaand, aanwezig;
USER: bestaand, bestaande, de bestaande, huidige, bestaan
GT
GD
C
H
L
M
O
expanded
/ikˈspand/ = ADJECTIVE: uitgebreiden, uitgespreden;
USER: uitgebreid, breidde, geëxpandeerd, uitgebreide, uitbreiding
GT
GD
C
H
L
M
O
explicit
/ɪkˈsplɪs.ɪt/ = ADJECTIVE: uitdrukkelijk, duidelijk, uitvoerig, beslist;
USER: uitdrukkelijk, duidelijk, expliciete, expliciet, uitdrukkelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
extended
/ɪkˈsten.dɪd/ = ADJECTIVE: rekkend;
USER: extended, uitgebreide, verlengd, verlengde, langere
GT
GD
C
H
L
M
O
extensibility
= NOUN: rekbaarheid;
USER: rekbaarheid, uitbreidbaarheid, uitrekbaarheid, uitbreidingsmogelijkheden, uitstrekbaarheid,
GT
GD
C
H
L
M
O
external
/ɪkˈstɜː.nəl/ = ADJECTIVE: extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk;
USER: extern, externe, buitenlandse, de externe, uitwendige
GT
GD
C
H
L
M
O
factors
/ˈfæk.tər/ = NOUN: factor, agent;
USER: factoren, factoren die, elementen
GT
GD
C
H
L
M
O
fast
/fɑːst/ = ADJECTIVE: snel, vast, vlug, stevig, hecht;
ADVERB: snel, stevig, voor;
NOUN: vasten, vastendag, vastentijd;
VERB: vasten;
USER: snel, snelle, fast, een snelle, vasten
GT
GD
C
H
L
M
O
faster
/fɑːst/ = USER: sneller, snellere, sneller te, een snellere, snel
GT
GD
C
H
L
M
O
feature
/ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen;
NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk;
USER: kenmerken, functie, feature, kenmerk, eigenschap
GT
GD
C
H
L
M
O
features
/ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen;
NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk;
USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
feel
/fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen;
USER: voelen, gevoel, voelt, voel, het gevoel
GT
GD
C
H
L
M
O
feelings
/ˈfiː.lɪŋ/ = NOUN: gevoel, gevoelen, tast, gevoeligheid, gewaarwording;
USER: gevoelens, gevoel, gevoelens te
GT
GD
C
H
L
M
O
feels
/fiːl/ = VERB: voelen, aanvoelen, gevoelen, betasten, tasten, bevoelen, verkennen;
USER: voelt, voelt zich, aanvoelt, mening, vindt
GT
GD
C
H
L
M
O
few
/fjuː/ = ADVERB: weinig, wat, zelden, dun, spaarzaam;
NOUN: minderheid;
USER: weinig, paar, enkele, aantal, weinige
GT
GD
C
H
L
M
O
fiat
/ˈfiː.æt/ = NOUN: fiat, goedkeuring;
USER: fiat, gebruikt fiat
GT
GD
C
H
L
M
O
field
/fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein;
ADJECTIVE: veld-;
USER: veld, terrein, gebied, gebied van, het veld
GT
GD
C
H
L
M
O
fields
/fiːld/ = NOUN: veld, terrein, akker, slagveld, rij, speelterrein;
USER: velden, gebieden, terreinen, gebied, velden in
GT
GD
C
H
L
M
O
file
/faɪl/ = VERB: indienen, vijlen, deponeren, rangschikken, afvijlen, aanrijgen;
NOUN: vijl, rij, gelid, rot;
USER: bestand, file, dossier, bestanden
GT
GD
C
H
L
M
O
files
/faɪl/ = NOUN: archief;
USER: bestanden, files, dossiers, bestanden te
GT
GD
C
H
L
M
O
filter
/ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring;
VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen;
USER: filteren, filter, filteren op, filter instellen, filter instellen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
filters
/ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring;
USER: filters, filters verwijderen, filters voor, filter
GT
GD
C
H
L
M
O
finally
/ˈfaɪ.nə.li/ = ADVERB: eindelijk, tenslotte, ten laatste, afdoend, per saldo;
USER: eindelijk, tenslotte, uiteindelijk, Tot slot, ten slotte
GT
GD
C
H
L
M
O
financial
/faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk;
USER: financieel, financiële, de financiële
GT
GD
C
H
L
M
O
find
/faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken;
NOUN: vondst, vindplaats, vangst;
USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
finish
/ˈfɪn.ɪʃ/ = NOUN: afwerking, einde, eind, slot, voltooiing;
VERB: voltooien, eindigen, afmaken, afwerken, volbrengen, voleindigen, afhandelen;
USER: eindigen, afmaken, afwerken, afwerking, voltooien
GT
GD
C
H
L
M
O
fire
/faɪər/ = NOUN: brand, vuur, haard, gloed, hitte;
VERB: vuren, ontslaan, schieten, verbranden, aansteken, vlam vatten, in brand steken;
USER: brand, vuur, fire, haard, open
GT
GD
C
H
L
M
O
fixed
/fɪkst/ = ADJECTIVE: vast, bepaald, strak, stationair, onbeweeglijk, niet vluchtig, vast aangesteld;
USER: vast, gefixeerd, bevestigd, vastgesteld, vaste
GT
GD
C
H
L
M
O
flexibility
/ˈflek.sɪ.bl̩/ = NOUN: flexibiliteit, soepel, buigzaamheid, plooibaarheid;
USER: flexibiliteit, flexibel, soepelheid, flexibele, flexibiliteit te
GT
GD
C
H
L
M
O
flexible
/ˈflek.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: flexibele, soepel, buigzaam, buigbaar, lenig, plooibaar, inschikkelijk, smijdig, handelbaar;
USER: flexibele, flexibel, flexibeler, soepele, soepel
GT
GD
C
H
L
M
O
focus
/ˈfəʊ.kəs/ = NOUN: focus, brandpunt, haard, centrum;
VERB: verzamelen, bijeenkomen, opeenhopen;
USER: focus, richten, concentreren, gericht, zich richten
GT
GD
C
H
L
M
O
focused
/ˈfəʊ.kəst/ = USER: gericht, gerichte, gefocust, geconcentreerd, richtte zich
GT
GD
C
H
L
M
O
following
/ˈfɒl.əʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: volgend;
NOUN: volgeling, leden;
USER: volgend, na, volgende, volgende op, volgt
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
forced
/fɔːst/ = ADJECTIVE: gedwongen, geforceerd, onvrijwillig, gemaakt, gekunsteld;
USER: gedwongen, geforceerd, dwong, geforceerde, genoodzaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
forecast
/ˈfɔː.kɑːst/ = NOUN: voorspelling, prognose, weervoorspelling;
VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen;
USER: prognose, voorspelling, weersverwachting, verwachting, weerbericht
GT
GD
C
H
L
M
O
forecasting
/ˈfɔː.kɑːst/ = VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen;
USER: voorspellen, forecasting, voorspelling, prognoses, prognose
GT
GD
C
H
L
M
O
form
/fɔːm/ = NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank;
VERB: vormen, opstellen, formeren;
USER: vorm, formulier, vormen, gedaante
GT
GD
C
H
L
M
O
format
/ˈfɔː.mæt/ = NOUN: formaat;
USER: formaat, indeling, format
GT
GD
C
H
L
M
O
formation
/fɔːˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: vorming, formatie, samenstelling;
USER: formatie, vorming, oprichting, vorming van, de vorming
GT
GD
C
H
L
M
O
formerly
/ˈfɔː.mə.li/ = ADVERB: vroeger, eertijds, weleer, daarvoor, indertijd, voor, van ouds, vooraan;
USER: vroeger, voorheen, voormalige, vroegere, voormalig
GT
GD
C
H
L
M
O
forms
/fɔːm/ = VERB: vormen, opstellen, formeren;
NOUN: vorm, formulier, gedaante, gestalte, formule, forma, formaliteit, klasse, schoolbank;
USER: vormen, formulieren, vorm, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
forwards
/ˈfɔː.wədz/ = VERB: sturen, doorzenden, verzenden, nazenden, begunstigen, opzenden;
NOUN: voorwaartsspeler;
USER: vooruit, forwards, naar voren, voorwaarts, voren
GT
GD
C
H
L
M
O
four
/fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier;
USER: vier, viertal
GT
GD
C
H
L
M
O
framework
/ˈfreɪm.wɜːk/ = NOUN: kader, raam, geraamte, omlijsting, lijstwerk, lijst;
USER: kader, raamwerk, kaderregeling, kader van, raam
GT
GD
C
H
L
M
O
fraud
/frɔːd/ = NOUN: bedrog, zwendel, bedriegerij;
USER: bedrog, fraude, van fraude, fraude te, fraudebestrijding
GT
GD
C
H
L
M
O
free
/friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig;
ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot;
VERB: vrijmaken;
USER: gratis, vrij, vrije, free
GT
GD
C
H
L
M
O
freight
/freɪt/ = NOUN: vracht, lading, vrachtprijs;
VERB: vrachten;
ADJECTIVE: vrachting;
USER: vracht, goederenvervoer, vrachtkosten, vrachtvervoer
GT
GD
C
H
L
M
O
frequent
/ˈfriː.kwənt/ = ADJECTIVE: veelvuldig, herhaald, dikwijls voorkomend;
VERB: bezoeken, geregeld bezoeken, omgaan;
USER: veelvuldig, frequente, frequent, vaak, regelmatig
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
full
/fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak;
ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig;
NOUN: volheid, volle maat;
USER: vol, volledig, volledige, volle, full
GT
GD
C
H
L
M
O
fully
/ˈfʊl.i/ = ADVERB: geheel, ten volle, volkomen, geheel en al, heel;
USER: geheel, ten volle, volkomen, volledig, volle
GT
GD
C
H
L
M
O
fun
/fʌn/ = NOUN: plezier, pret, grap, aardigheid;
VERB: gekheid maken, grappen maken;
USER: plezier, pret, leuk, leuke, fun
GT
GD
C
H
L
M
O
function
/ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid;
VERB: werken, fungeren;
USER: functie, functionaliteit, functioneren, de functie
GT
GD
C
H
L
M
O
functionality
/ˌfʌŋk.ʃənˈæl.ə.ti/ = USER: functionaliteit, functies, functie, de functionaliteit
GT
GD
C
H
L
M
O
functions
/ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid;
VERB: werken, fungeren;
USER: functies, taken, functie, functioneert
GT
GD
C
H
L
M
O
fund
/fʌnd/ = NOUN: fonds, kapitaal, voorraad;
USER: fonds, Fund, fonds voor, het fonds, fondsen
GT
GD
C
H
L
M
O
funding
/ˈfʌn.dɪŋ/ = USER: financiering, middelen, de financiering, financiering van, financiële middelen
GT
GD
C
H
L
M
O
fury
/ˈfjʊə.ri/ = NOUN: woede, razernij, furie;
USER: woede, furie, razernij, Fury, grimmigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
future
/ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek;
ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend;
USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige
GT
GD
C
H
L
M
O
general
/ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon;
NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg;
USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General
GT
GD
C
H
L
M
O
generate
/ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken;
USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren
GT
GD
C
H
L
M
O
gives
/ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven;
USER: geeft, haal, biedt
GT
GD
C
H
L
M
O
giving
/ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven;
NOUN: veerkracht;
USER: geven, het geven van, het geven, geven van, waardoor
GT
GD
C
H
L
M
O
going
/ˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: gaand, in werking zijnde, functionerend;
NOUN: gang, het gaan, stap;
USER: gaand, het gaan, gang, gaan, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
good
/ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar;
NOUN: heil;
USER: goed, goede, good, een goede
GT
GD
C
H
L
M
O
goods
/ɡʊd/ = NOUN: afscheid, vaarwel, adieu
GT
GD
C
H
L
M
O
granting
/ɡrɑːnt/ = VERB: verlenen, toekennen, toestaan, schenken, gunnen, inwilligen, toegeven, vergunnen, toestemmen, verhoren;
USER: verlening, verlenen, het verlenen, het verlenen van, toekenning
GT
GD
C
H
L
M
O
greater
/ˈɡreɪ.tər/ = USER: groter, meer, grotere, hoger, een grotere
GT
GD
C
H
L
M
O
group
/ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering;
VERB: groeperen;
ADJECTIVE: groeperend, groeps-;
USER: groep, Group, aan, fractie
GT
GD
C
H
L
M
O
grouped
/gro͞op/ = VERB: groeperen;
USER: gegroepeerd, gegroepeerde, per, ingedeeld, onderverdeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
guarantee
/ˌɡær.ənˈtiː/ = VERB: garanderen, waarborgen, instaan voor, borg staan voor, avaleren, voor aval tekenen;
NOUN: garantie, waarborg, garant, borg, aval;
USER: garanderen, waarborgen, garantie, garant, te garanderen
GT
GD
C
H
L
M
O
gym
/dʒɪm/ = NOUN: gymnastiekzaal;
USER: sportschool, gym, fitnessruimte, gymnastiek, sportzaal
GT
GD
C
H
L
M
O
hana
= USER: hana, van hana
GT
GD
C
H
L
M
O
hand
/hænd/ = NOUN: hand, handje, zijde, macht, hulp, zij, naald, behendigheid;
ADJECTIVE: hand-;
VERB: overhandigen, aanreiken, aangeven;
USER: hand, de hand, kant, met de hand
GT
GD
C
H
L
M
O
handling
/ˈhænd.lɪŋ/ = NOUN: behandeling, omgang;
USER: behandeling, omgang, Laden en lossen, hanteren, behandeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
hanna
= USER: hanna, van hanna, hannah
GT
GD
C
H
L
M
O
happy
/ˈhæp.i/ = ADJECTIVE: gelukkig, blij;
USER: gelukkig, blij, gelukkige, graag, tevreden
GT
GD
C
H
L
M
O
has
/hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
having
/hæv/ = NOUN: bezit, have, vermogen, eigendom;
USER: hebben, het hebben, met, het hebben van, hebben van
GT
GD
C
H
L
M
O
he
/hiː/ = PRONOUN: hij;
NOUN: mannetje;
USER: hij, dat hij, hem
GT
GD
C
H
L
M
O
head
/hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman;
VERB: koppen, leiden;
USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head
GT
GD
C
H
L
M
O
header
/ˈhed.ər/ = NOUN: hoofd, rubriek, duikeling, buiteling;
USER: header, koptekst, kopt de bal, en kopt de bal, kop
GT
GD
C
H
L
M
O
healing
/hiːl/ = NOUN: genezing, herstel;
ADJECTIVE: geneeskrachtig, heilzaam, heelkrachtig;
USER: genezing, healing, helende, heling, genezende
GT
GD
C
H
L
M
O
height
/haɪt/ = NOUN: hoogte, toppunt, top, summum, verhevenheid, glanspunt;
USER: hoogte, Lengte, hoogte van, hoog, height
GT
GD
C
H
L
M
O
help
/help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen;
NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster;
USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij
GT
GD
C
H
L
M
O
henna
/ˈhen.ə/ = ADJECTIVE: henna-;
NOUN: henna;
USER: henna-, de henna, de Henna van, Henna van,
GT
GD
C
H
L
M
O
here
/hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen;
USER: hier, even, here, zich hier, hier op
GT
GD
C
H
L
M
O
hierarchy
/ˈhaɪə.rɑː.ki/ = NOUN: hiërarchie, priesterregering;
USER: hiërarchie, hierarchie, hiërarchie van, hiërarchische, rangorde
GT
GD
C
H
L
M
O
high
/haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel;
ADVERB: hoog, krachtig, hevig;
USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote
GT
GD
C
H
L
M
O
higher
/ˈhaɪ.ər/ = ADJECTIVE: hoger;
USER: hoger, hogere, meer, een hogere, groter
GT
GD
C
H
L
M
O
highlight
/ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: lichteffecten, beslissend ogenblik;
VERB: geen betekenis hechten;
USER: markeren, markeer, benadrukken, markeert, te markeren
GT
GD
C
H
L
M
O
highlighted
/ˈhaɪ.laɪt/ = VERB: geen betekenis hechten;
USER: gemarkeerd, benadrukt, gewezen, gemarkeerde, benadrukte
GT
GD
C
H
L
M
O
highlights
/ˈhaɪ.laɪt/ = NOUN: highlights;
USER: highlights, hoogtepunten, wat, benadrukt
GT
GD
C
H
L
M
O
hind
/haɪnd/ = ADJECTIVE: achter, achterst;
NOUN: hinde, boer, boerenknecht, boerenarbeider;
USER: hinde, achter, achterpoten, achterste, achterpoot
GT
GD
C
H
L
M
O
his
/hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne;
USER: zijn, hij
GT
GD
C
H
L
M
O
hit
/hɪt/ = NOUN: hit, treffer, succes, slag, stoot, tref, vooruitgang;
VERB: raken, slaan, treffen, klappen, kloppen;
USER: hit, raken, slaan, getroffen, raakte
GT
GD
C
H
L
M
O
html
GT
GD
C
H
L
M
O
https
GT
GD
C
H
L
M
O
human
/ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig;
USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten
GT
GD
C
H
L
M
O
i
/aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me;
USER: ik, i, ik heb, mij, me
GT
GD
C
H
L
M
O
identical
/aɪˈden.tɪ.kəl/ = ADJECTIVE: identiek, gelijk, gelijkwaardig, volkomen hetzelfde;
USER: identiek, gelijk, identieke, dezelfde, identiek zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
identify
/aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen;
USER: identificeren, te identificeren, identificatie, bepalen, identificeren van
GT
GD
C
H
L
M
O
if
/ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval;
USER: indien, als, wanneer, of, Bij
GT
GD
C
H
L
M
O
ifrs
= USER: ifrs, de IFRS
GT
GD
C
H
L
M
O
image
/ˈɪm.ɪdʒ/ = NOUN: beeld, image, afbeelding, imago, evenbeeld, gelijkenis, schilderij, icoon, afspiegeling, standbeeld, metafoor;
VERB: afbeelden;
USER: afbeelding, image, beeld, imago, het
GT
GD
C
H
L
M
O
immigration
/ˌɪm.ɪˈɡreɪ.ʃən/ = NOUN: immigratie;
USER: immigratie, immigratiebeleid, migratie, de immigratie
GT
GD
C
H
L
M
O
impact
/imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot;
VERB: stoten, indrijven;
USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten
GT
GD
C
H
L
M
O
impeccable
/ɪmˈpek.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: onberispelijk, onfeilbaar, onweerlegbaar, onwederlegbaar;
USER: onberispelijk, onberispelijke, een onberispelijke, gasten superieure, uitstekend
GT
GD
C
H
L
M
O
implement
/ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren;
NOUN: werktuig, instrument;
USER: uitvoeren, uitvoering, uitvoering van, voeren, implementeren
GT
GD
C
H
L
M
O
implemented
/ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren;
USER: geïmplementeerd, uitgevoerd, geïmplementeerde, toegepast, doorgevoerd
GT
GD
C
H
L
M
O
import
/ɪmˈpɔːt/ = VERB: importeren, invoeren, betekenen, van belang zijn, beduiden, te kennen geven, inhouden;
NOUN: invoer, import, belang, aanvoer, gewicht, betekenis, invoerartikel;
ADJECTIVE: ernstig, gewichtig;
USER: importeren, import, invoer, te importeren, invoeren
GT
GD
C
H
L
M
O
improved
/ɪmˈpruːv/ = ADJECTIVE: vervolmaakt;
USER: verbeterd, verbeterde, betere, beter, verbetering
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
include
/ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen;
USER: omvatten, bevatten, zijn, onder, onder andere
GT
GD
C
H
L
M
O
includes
/ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen;
USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief
GT
GD
C
H
L
M
O
including
/ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis;
CONJUNCTION: met in begrip;
USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van
GT
GD
C
H
L
M
O
incorporating
/inˈkôrpəˌrāt/ = VERB: inlijven, zich verenigen, tot een lichaam verenigen, indelen, zich verbinden;
USER: opnemen, integratie, het opnemen, opnemen van, waarin
GT
GD
C
H
L
M
O
increase
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen;
NOUN: toename, verhoging, groei, vermeerdering, toeneming;
USER: verhogen, vergroten, verhoging, toenemen, toename
GT
GD
C
H
L
M
O
increasing
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen;
USER: toenemende, verhogen, verhoging, het verhogen, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
increment
/ˈɪŋ.krə.mənt/ = NOUN: aanwas, opslag, vermeerdering, toeneming, toenemen, loonsverhoging;
USER: increment, hogen, verhogen, opgehoogd, incrementeren
GT
GD
C
H
L
M
O
independent
/ˌindəˈpendənt/ = ADJECTIVE: onafhankelijk, zelfstandig, onbevooroordeeld;
USER: onafhankelijk, zelfstandig, onafhankelijke, zelfstandige
GT
GD
C
H
L
M
O
indirect
/ˌɪn.daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: indirect, zijdelings, niet rechtstreeks, ontwijkend, bijkomstig, terughoudend;
USER: indirect, indirecte, onrechtstreekse, onder contract, de indirecte
GT
GD
C
H
L
M
O
individual
/ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand;
NOUN: individu, enkeling;
USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke
GT
GD
C
H
L
M
O
indoor
/ˌɪnˈdɔːr/ = ADJECTIVE: binnen-, huis-;
USER: binnen-, binnen, overdekt, binnenzwembad, indoor
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
informed
/ɪnˈfɔːmd/ = ADJECTIVE: bezield, onderlegd, geestdriftig;
USER: geïnformeerd, hoogte, de hoogte, op de hoogte, ingelicht
GT
GD
C
H
L
M
O
infrastructure
/ˈinfrəˌstrəkCHər/ = NOUN: infrastructuur;
USER: infrastructuur, de infrastructuur, infrastructurele, infrastructuren
GT
GD
C
H
L
M
O
initiated
/ɪˈnɪʃ.i.eɪt/ = VERB: beginnen, inleiden, inwijden, aanvangen, de stoot geven tot;
USER: geïnitieerd, gestart, geïnitieerde, ingeleid, begonnen
GT
GD
C
H
L
M
O
innovations
/ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering;
USER: innovaties, vernieuwingen, innovatie, innovaties op
GT
GD
C
H
L
M
O
input
/ˈɪn.pʊt/ = NOUN: invoer;
ADJECTIVE: inleidend;
USER: invoer, ingang, inbreng, invoeren
GT
GD
C
H
L
M
O
install
/ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, bevestigen, aanleggen, fitten;
USER: installeren, te installeren, installeert, installeer, installatie
GT
GD
C
H
L
M
O
installation
/ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: installatie, aanleg;
USER: installatie, de installatie, montage, installeren
GT
GD
C
H
L
M
O
installations
/ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: het oprichten, het bouwen;
USER: installaties, installatie, inrichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
instances
/ˈɪn.stəns/ = NOUN: aanleg, instantie, voorbeeld, aandrang, dringend verzoek;
USER: gevallen, instances, voorbeelden, instanties, exemplaren
GT
GD
C
H
L
M
O
instead
/ɪnˈsted/ = PREPOSITION: in plaats daarvan;
USER: in plaats daarvan, plaats, in plaats, plaats daarvan, ipv
GT
GD
C
H
L
M
O
integrated
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen;
USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie
GT
GD
C
H
L
M
O
integration
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken;
USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren
GT
GD
C
H
L
M
O
integrity
/ɪnˈteɡ.rə.ti/ = NOUN: integriteit, volledigheid, onkreukbaarheid;
USER: integriteit, de integriteit, integriteit van, integer, de integriteit van
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligence
/inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten;
ADJECTIVE: intelligentie-;
USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligent
/inˈtelijənt/ = ADJECTIVE: intelligent, verstandig, schrander, knap, bevattelijk, vlug van begrip;
USER: intelligent, intelligente, slimme, intelligenter, verstandig
GT
GD
C
H
L
M
O
interactive
/ˌintərˈaktiv/ = ADJECTIVE: interactieve;
USER: interactieve, een interactieve, interactief
GT
GD
C
H
L
M
O
interesting
/ˈɪn.trəs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: interessant, belangwekkend, wetenswaardig;
USER: interessant, interessante, interessanter
GT
GD
C
H
L
M
O
interface
/ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface;
USER: interface, interface van
GT
GD
C
H
L
M
O
internal
/ɪnˈtɜː.nəl/ = ADJECTIVE: intern, inwendig, binnenlands, binnenste, innerlijk;
NOUN: binnenland;
USER: intern, inwendig, interne, inwendige, de interne
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
introduce
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: voorstellen, introduceren, voeren, te voeren, te introduceren
GT
GD
C
H
L
M
O
introduced
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: geïntroduceerd, introduceerde, ingevoerd, geïntroduceerde, leidt
GT
GD
C
H
L
M
O
introduces
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: introduceert, voert, stelt, brengt, geïntroduceerd
GT
GD
C
H
L
M
O
introducing
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: invoering, introduceren, introductie, invoering van, de invoering
GT
GD
C
H
L
M
O
introduction
/ˌɪn.trəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: invoering, introductie, inleiding, voorstelling;
USER: introductie, inleiding, invoering, binnenbrengen, de invoering
GT
GD
C
H
L
M
O
invalidation
/ɪnˈvæl.ɪ.deɪt/ = USER: ongeldigverklaring, ongeldig, invalidation, nietigverklaring, nietigheid,
GT
GD
C
H
L
M
O
inventory
/ˈɪn.vən.tər.i/ = NOUN: inventaris, boedelbeschrijving, boedel;
VERB: inventariseren;
USER: inventaris, inventarisatie, voorraad, voorraden, voorraadbeheer
GT
GD
C
H
L
M
O
invoice
/ˈɪn.vɔɪs/ = NOUN: factuur, rekening;
VERB: factureren, declareren;
USER: factuur, rekening, factuurdatum, factureren, facturen
GT
GD
C
H
L
M
O
invoices
/ˈɪn.vɔɪs/ = NOUN: factuur, rekening;
USER: facturen, rekeningen, factuur, de facturen, facturen te
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
issue
/ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat;
VERB: uitgeven, emitteren;
USER: uitgifte, emissie, kwestie, probleem, afgifte
GT
GD
C
H
L
M
O
issues
/ˈɪʃ.uː/ = NOUN: uitgifte, emissie, uitreiking, uitgaven, uitslag, uitweg, uitgang, opbrengst, nakomeling, inkomsten, winst, afstammeling, afscheiding, resultaat;
VERB: uitgeven, emitteren;
USER: kwesties, vraagstukken, problemen, issues, onderwerpen
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
item
/ˈaɪ.təm/ = NOUN: item, artikel, post, bericht, deel, deeltje, jaartelling, bijzonderheid;
ADVERB: eveneens;
USER: item, artikel, post, punt, voorwerp
GT
GD
C
H
L
M
O
items
/ˈaɪ.təm/ = NOUN: item, artikel, post, bericht, deel, deeltje, jaartelling, bijzonderheid;
USER: artikelen, items, posten, punten, producten
GT
GD
C
H
L
M
O
its
/ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn;
USER: zijn, haar, de, het, een
GT
GD
C
H
L
M
O
itself
/ɪtˈself/ = PRONOUN: zelf, zich, zichzelf, vanzelf;
USER: zelf, zichzelf, zich, vanzelf
GT
GD
C
H
L
M
O
job
/dʒɒb/ = NOUN: baan, werk, taak, arbeidsplaats, baantje, karwei, vak, zaakje, emplooi, knoeierij;
VERB: uitvoeren, huren;
USER: baan, werk, taak, vacature, beroep
GT
GD
C
H
L
M
O
journal
/ˈdʒɜː.nəl/ = NOUN: tijdschrift, dagboek, journaal, dagblad, tap;
USER: tijdschrift, dagboek, journaal, Journal, Publikatieblad
GT
GD
C
H
L
M
O
journalist
/ˈjərnl-ist/ = NOUN: journalist, dagbladschrijver;
USER: journalist, journaliste, journalisten
GT
GD
C
H
L
M
O
judy
/ˈjo͞odē/ = NOUN: Judy, meid, slons
GT
GD
C
H
L
M
O
keep
/kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden;
NOUN: onderhoud;
USER: houden, bewaren, blijven, te houden, houd
GT
GD
C
H
L
M
O
keeper
/ˈkiː.pər/ = NOUN: houder, bewaarder, oppasser, opzichter, cipier;
USER: bewaarder, houder, oppasser, keeper, keeper zette
GT
GD
C
H
L
M
O
kept
/kept/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden;
USER: gehouden, bewaard, hield, bleef, onderhouden
GT
GD
C
H
L
M
O
key
/kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming;
VERB: bevestigen, spannen;
USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
keypad
/ˈkiː.pæd/ = USER: keypad, toetsenbord, toetsenblok, bediendeel, het toetsenblok
GT
GD
C
H
L
M
O
kpi
GT
GD
C
H
L
M
O
landscape
/ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama;
USER: landschap, landscape, landschap van
GT
GD
C
H
L
M
O
landscapes
/ˈlænd.skeɪp/ = NOUN: landschap, panorama;
USER: landschappen, landschap, Landscapes
GT
GD
C
H
L
M
O
large
/lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig;
USER: groot, large, grote, ruime, ruim
GT
GD
C
H
L
M
O
last
/lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest;
VERB: duren;
ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand;
ADVERB: het laatst;
USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen
GT
GD
C
H
L
M
O
lastly
/ˈlɑːst.li/ = ADVERB: tenslotte, ten laatste, uiteindelijk;
USER: tenslotte, ten slotte, tot slot, slotte, slot
GT
GD
C
H
L
M
O
later
/ˈleɪ.tər/ = ADVERB: later;
USER: later, latere, hoger, daarna
GT
GD
C
H
L
M
O
layer
/ˈleɪ.ər/ = NOUN: laag, aardlaag, leghen, legger, aflegger, legkip, bedding, oesterbed;
USER: laag, layer, lagen, laagje
GT
GD
C
H
L
M
O
leas
/lē/ = NOUN: weide, landouw;
USER: leas, Leasinvest, LEA, werkgelegenheidspacten
GT
GD
C
H
L
M
O
least
/liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst;
USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
leave
/liːv/ = NOUN: verlof, vakantie;
VERB: verlaten, laten, vertrekken, achterlaten, overlaten, laten staan, nalaten, laten liggen, ophouden, heengaan;
USER: vertrekken, verlaten, laten, verlof, laat
GT
GD
C
H
L
M
O
ledger
/ˈledʒ.ər/ = NOUN: grootboek, dwarsbalk van steiger, plank van steiger, platte grafsteen;
USER: grootboek, ledger, grootboek van, legger
GT
GD
C
H
L
M
O
legal
/ˈliː.ɡəl/ = ADJECTIVE: wettelijk, legaal, wettig, rechtsgeldig, rechtskundig, rechtelijk, gewettigd, wets-;
USER: wettelijk, legaal, wettig, juridische, wettelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
let
/let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen;
NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal;
USER: laten, laat, laten we, liet, te laten
GT
GD
C
H
L
M
O
letter
/ˈlet.ər/ = NOUN: brief, letter, verhuurder, zendbrief, epistel, ingezonden stuk, type;
VERB: voorzien van titel, van letters voorzien;
USER: brief, letter, schrijven, letters, brief schrijven
GT
GD
C
H
L
M
O
level
/ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand;
ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen;
VERB: nivelleren, vlakken;
USER: niveau, level, niveau van, het niveau
GT
GD
C
H
L
M
O
levels
/ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand, oppervlakte, paslood, horizontale mijngang;
VERB: nivelleren, vlakken, waterpassen, richten, slechten, aan de schouder brengen, gelijk maken, waterpas maken, mikken, aanleggen;
USER: niveaus, niveau, levels, verdiepingen
GT
GD
C
H
L
M
O
leverage
/ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht;
USER: hefboomwerking, leverage, hefboomeffect, hefboom, invloed
GT
GD
C
H
L
M
O
leverages
/ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht;
USER: benut, maakt gebruik, maakt gebruik van, hefboomwerkingen
GT
GD
C
H
L
M
O
library
/ˈlaɪ.brər.i/ = NOUN: bibliotheek, boekerij, uitleenbibliotheek, openbare leeszaal;
ADJECTIVE: bibliotheek-;
USER: bibliotheek, bibliotheken, library, bibliotheek heeft, bibliotheek beschikbaar
GT
GD
C
H
L
M
O
license
/ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, licentie, vergunning, vergunning, rijbewijs, rijbewijs, concessie, concessie, vrijheid, vrijheid, diploma, diploma, losbandigheid, losbandigheid, patent, patent, verlof, verlof;
VERB: vergunning geven, vergunning geven, patenteren, patenteren, veroorloven, veroorloven;
USER: licentie, rijbewijs, vergunning, License, Licentie Gegevens
GT
GD
C
H
L
M
O
life
/laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
lifecycle
/ˈlaɪsənsər/ = USER: levenscyclus, lifecycle, levenscyclus van, levensduur, de levenscyclus
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
limited
/ˈlɪm.ɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: beperkt, begrensd, eindig, bekrompen, schraal;
USER: beperkt, beperkte, een beperkte, gelimiteerde, weinig
GT
GD
C
H
L
M
O
link
/lɪŋk/ = NOUN: link, verband, verbinding, schakel, fakkel, manchetknoop, pektoorts;
VERB: verbinden, schakelen, monteren, zetten, zich aansluiten, aaneenschakelen, ineenslaan, zich verbinden, steken door;
USER: link, koppeling, link te, verband, verbinding
GT
GD
C
H
L
M
O
linked
/ˈseks.lɪŋkt/ = ADJECTIVE: verbond;
USER: gekoppeld, verbonden, gekoppelde, gelinkt, verband
GT
GD
C
H
L
M
O
links
/lɪŋks/ = NOUN: veld voor golfspel;
USER: koppelingen, verbindingen, banden, schakels
GT
GD
C
H
L
M
O
linux
/ˈlaɪnəks/ = USER: linux, van Linux,
GT
GD
C
H
L
M
O
list
/lɪst/ = NOUN: lijst, catalogus, ranglijst, naamlijst, rol, zelfkant, strijdperk, rand;
VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen;
USER: lijst, overzicht, lijst met, list, lijst van
GT
GD
C
H
L
M
O
listed
/list/ = VERB: lijst maken, noteren, uitlisten, slagzij maken, lijst opmaken van, catalogiseren, lust hebben, overhellen;
USER: genoteerd, vermeld, opgesomd, opgenomen, vermelde
GT
GD
C
H
L
M
O
lists
/lɪst/ = NOUN: ring;
USER: lijsten, Lists, lijst, Overzichten
GT
GD
C
H
L
M
O
little
/ˈlɪt.l̩/ = NOUN: beetje, weinige, kleinigheid;
ADJECTIVE: weinig, beetje, klein, gering, laag, luttel, karig;
ADVERB: weinig, ietsje;
USER: beetje, weinig, klein, kleine, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
loading
/lōd/ = NOUN: vee, veestapel, levende have, kudde;
USER: het laden, lading, loading, laden, Even geduld
GT
GD
C
H
L
M
O
local
/ˈləʊ.kəl/ = ADJECTIVE: lokaal, plaatselijk, alhier, gewestelijk, plaats-;
NOUN: lokaaltrein, plaatselijk nieuws, plaatselijk bewoner, dorpscafé;
USER: lokaal, plaatselijk, lokale, plaatselijke, de lokale
GT
GD
C
H
L
M
O
location
/ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal;
USER: plaats, ligging, locatie, locatie aan, locatiespelden te
GT
GD
C
H
L
M
O
locations
/ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal;
USER: locaties, plaatsen, bestemmingen, lokaties, lokaties in
GT
GD
C
H
L
M
O
lock
/lɒk/ = NOUN: slot, sluis, lok, vlok;
VERB: sluiten, opsluiten, vastlopen, op slot doen, insluiten, klemmen, op slot kunnen, omsluiten;
USER: slot, sluis, opsluiten, sluiten, vergrendelen
GT
GD
C
H
L
M
O
locked
/lɒk/ = ADJECTIVE: afgesloten, opgesloten, op slot;
USER: afgesloten, opgesloten, op slot, vergrendeld, gesloten
GT
GD
C
H
L
M
O
locking
/lɒk/ = NOUN: het sluiten;
USER: vergrendelen, vergrendeling, blokkeren, locking, vergrendelen van
GT
GD
C
H
L
M
O
log
/lɒɡ/ = NOUN: logboek, logaritme, blok hout, scheepsjournaal;
VERB: in blokken kappen, optekenen in het logboek, beboeten, afstand afleggen;
USER: logboek, loggen, te loggen, inloggen, in te loggen
GT
GD
C
H
L
M
O
logged
/lɒɡ/ = ADJECTIVE: vastgelopen, stilstand, vol water;
USER: ingelogd, aangemeld, aangemeld zijn, bewaard, ingelogd zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
logging
/ˈlɒɡ.ɪŋ/ = NOUN: houtaankap;
USER: logging, houtkap, aanmelding, loggen, te loggen
GT
GD
C
H
L
M
O
login
/ˈlɒɡ.ɪn/ = NOUN: login, inloggen;
USER: inloggen, login, loggen, log, ingelogd
GT
GD
C
H
L
M
O
longer
/lɒŋ/ = ADVERB: langer;
USER: langer, meer, langere, lange
GT
GD
C
H
L
M
O
longest
/lɒŋ/ = USER: langste, langst, de langste, oudste
GT
GD
C
H
L
M
O
look
/lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken;
NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken;
USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
looking
/ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking
GT
GD
C
H
L
M
O
loss
/lɒs/ = NOUN: verlies, schade, nadeel, schadepost, ondergang, deficit, strop;
USER: verlies, verliesrekening, verliezen, het verlies, verlies van
GT
GD
C
H
L
M
O
lot
/lɒt/ = NOUN: kavel, partij, hoop, perceel, lot, boel, deel, stuk grond, portie, noodlot, kaveling, aandeel;
USER: lot, hoop, partij, perceel, veel
GT
GD
C
H
L
M
O
love
/lʌv/ = NOUN: liefde, geliefde, liefste, liefje, schatje, minne, lieveling, nul, minnares, engeltje, iets heerlijk;
VERB: houden van, liefhebben, beminnen, dol zijn op, minnen, graag hebben, liefkozen, gaarne hebben, doldraag doen;
USER: liefde, liefhebben, houden van, houd, houd van
GT
GD
C
H
L
M
O
lowering
/ˈlaʊə.rɪŋ/ = ADJECTIVE: dreigend, somber, donker;
USER: verlagen, het verlagen, het verlagen van, verlaging, verlagen van
GT
GD
C
H
L
M
O
made
/meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet;
USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten
GT
GD
C
H
L
M
O
mailer
/ˈmeɪlər/ = NOUN: verzender;
USER: verzender, mailer, folder, mailing
GT
GD
C
H
L
M
O
maintain
/meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen;
USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden
GT
GD
C
H
L
M
O
maintained
/mānˈtān/ = NOUN: grote computer;
USER: onderhouden, gehandhaafd, behouden, aangehouden, gehouden
GT
GD
C
H
L
M
O
maintaining
/meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen;
USER: behoud, handhaven, onderhouden, het handhaven, onderhouden van
GT
GD
C
H
L
M
O
maintenance
/ˈmeɪn.tɪ.nəns/ = NOUN: onderhoud, handhaving, alimentatie, verdediging, verpleging;
USER: onderhoud, het onderhoud, onderhoud van, onderhouds, handhaving
GT
GD
C
H
L
M
O
make
/meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
NOUN: merk, fabrikaat;
USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
makes
/meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat;
VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal
GT
GD
C
H
L
M
O
making
/ˈmeɪ.kɪŋ/ = NOUN: making, maak, vervaardiging, vorming, aanmaak, fabricatie, maaksel;
USER: making, maken, maken van, het maken, het maken van
GT
GD
C
H
L
M
O
man
/mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere;
VERB: bemannen, bezetten;
ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht;
USER: man, mens, de mens, mensen
GT
GD
C
H
L
M
O
manage
/ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten;
USER: beheren, beheerder bent, beheerder bent van, beheerder, beheer
GT
GD
C
H
L
M
O
managed
/ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten;
USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd
GT
GD
C
H
L
M
O
management
/ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg;
USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
manipulate
/məˈnipyəˌlāt/ = VERB: manipuleren, bewerken, hanteren, behandelen, knoeien met, speculeren in;
USER: manipuleren, te manipuleren, bewerken, manipuleren van, te bewerken
GT
GD
C
H
L
M
O
manual
/ˈmæn.ju.əl/ = NOUN: handboek, manuaal, handspuit;
ADJECTIVE: handmatig, hand-, met de hand, handen-;
USER: handboek, handmatig, handleiding, handmatige, handgeschakeld
GT
GD
C
H
L
M
O
manually
/ˈmæn.ju.ə.li/ = USER: handmatig, manueel, hand, handmatig te, de hand
GT
GD
C
H
L
M
O
manufacturing
/ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend;
USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende
GT
GD
C
H
L
M
O
many
/ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele;
ADJECTIVE: velen;
PRONOUN: menige;
USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
map
/mæp/ = NOUN: kaart, landkaart, hemelkaart;
VERB: in kaart brengen, indelen, arrangeren;
USER: kaart, map, plan, de kaart, op de
GT
GD
C
H
L
M
O
market
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van
GT
GD
C
H
L
M
O
marketing
/ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek;
USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen
GT
GD
C
H
L
M
O
marking
/ˈmɑː.kɪŋ/ = VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: het merken, markering, merken, markeren
GT
GD
C
H
L
M
O
married
/ˈmær.id/ = ADJECTIVE: getrouwd, gehuwd, huwelijk-, echtelijk;
USER: getrouwd, gehuwd, trouwde, trouwen, trouwde met
GT
GD
C
H
L
M
O
master
/ˈmɑː.stər/ = NOUN: meester, kapitein, baas, heer, leraar, gezagvoerder, chef, patroon, onderwijzer, heer des huizes;
VERB: meester worden, overmeesteren;
USER: meester, kapitein, master, heer
GT
GD
C
H
L
M
O
masturbator
/ˈmæs.tə.beɪt/ = USER: masturbator, masturbeerder, masturbator is, masturbator van, masturbator met,
GT
GD
C
H
L
M
O
match
/mætʃ/ = NOUN: wedstrijd, gelijke, partij, lucifer, evenknie, tegenhanger, kamp, partuur, huwelijk, lont;
VERB: evenaren, paren, sorteren, schikken;
USER: wedstrijd, gelijke, overeenkomen, overeenkomen met, overeen
GT
GD
C
H
L
M
O
matching
/ˈmætʃ.ɪŋ/ = NOUN: koppeling;
USER: matching, overeenkomende, bijpassende, passende, passen
GT
GD
C
H
L
M
O
material
/məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materiaal, grondstof, bouwstof, bestanddeel;
ADJECTIVE: materieel, stoffelijk, belangrijk, lichamelijk, zinnelijk;
USER: materiaal, materieel, materiële, materialen
GT
GD
C
H
L
M
O
materials
/məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen;
USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die
GT
GD
C
H
L
M
O
matting
/ˈmæt.ɪŋ/ = USER: matwerk, het matteren, matten, matteren, mat
GT
GD
C
H
L
M
O
maximized
/ˈmæk.sɪ.maɪz/ = VERB: maximaliseren, tot het uiterste vergroten;
USER: gemaximaliseerd, gemaximeerd, maximaal, maximale, geoptimaliseerd
GT
GD
C
H
L
M
O
maximum
/ˈmæk.sɪ.məm/ = ADJECTIVE: maximaal, maximum-, grootst;
NOUN: maximum;
USER: maximaal, maximum, maximale, hoogste, ten hoogste
GT
GD
C
H
L
M
O
may
/meɪ/ = VERB: kunnen, mogen;
NOUN: meidoorn, maagd;
USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
me
/miː/ = PRONOUN: mij, me, ik;
USER: me, mij, ik, mij op
GT
GD
C
H
L
M
O
means
/miːnz/ = NOUN: middel, middelen, inkomsten;
USER: middelen, middel, betekent, betekent dat, verstaan
GT
GD
C
H
L
M
O
meant
/mēn/ = VERB: betekenen, bedoelen, menen, willen, beduiden, van plan zijn, in de zin hebben, voornemens zijn, bestemmen;
USER: betekende, bedoeld, bedoelde, betekende dat, betekent
GT
GD
C
H
L
M
O
measure
/ˈmeʒ.ər/ = VERB: meten, opmeten, afmeten, uitmeten, de maat nemen, toemeten, onderzoekend aankijken, deelbaar zijn op, beoordelen;
NOUN: maatregel, maat, maatstaf, hoeveelheid, beperking, bedrag;
USER: meten, te meten, meet, meten van, maat
GT
GD
C
H
L
M
O
mechanism
/ˈmek.ə.nɪ.zəm/ = NOUN: mechanisme, mechaniek, techniek;
USER: mechanisme, mechanisme voor, regeling, mechanisme van
GT
GD
C
H
L
M
O
meet
/miːt/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen;
NOUN: samenkomst;
USER: ontmoeten, voldoen aan, voldoen, te voldoen, te ontmoeten
GT
GD
C
H
L
M
O
memo
/ˈmem.əʊ/ = NOUN: briefje, korte notitie;
USER: memo, memorandum, nota, notitie
GT
GD
C
H
L
M
O
merged
/mɜːdʒ/ = VERB: samensmelten, samenvloeien, laten samenvloeien, doen opgaan, indompelen;
USER: samengevoegd, fuseerde, gefuseerd, fuseerden, opgegaan
GT
GD
C
H
L
M
O
messages
/ˈmes.ɪdʒ/ = NOUN: bericht, boodschap, tijding, officiële mededeling;
VERB: overbrengen, seinen;
USER: berichten, boodschappen, messages, meldingen
GT
GD
C
H
L
M
O
method
/ˈmeθ.əd/ = NOUN: methode, werkwijze, handelwijze, orde, regelmaat;
USER: methode, werkwijze, wijze, manier
GT
GD
C
H
L
M
O
methods
/ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek;
USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor
GT
GD
C
H
L
M
O
might
/maɪt/ = NOUN: macht, kracht;
VERB: vermogen;
USER: macht, kracht, zou, misschien, zou kunnen
GT
GD
C
H
L
M
O
miniature
/ˈmɪn.ɪ.tʃər/ = ADJECTIVE: miniatuur, klein, op kleine schaal;
NOUN: miniatuurportret;
VERB: in miniatuur voorstellen;
USER: miniatuur, mini, miniature, klein
GT
GD
C
H
L
M
O
minimized
/ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden;
USER: geminimaliseerd, geminimaliseerde, minimum beperkt, beperkt, minimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
minimizes
/ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden;
USER: minimaliseert, geminimaliseerd, vermindert, minimum beperkt, minimaliseert de
GT
GD
C
H
L
M
O
minimum
/ˈmɪn.ɪ.məm/ = NOUN: minimum;
ADJECTIVE: minimaal, miniem, allernoodzakelijk;
USER: minimum, minimaal, minimale, minste, originele
GT
GD
C
H
L
M
O
mission
/ˈmɪʃ.ən/ = NOUN: missie, opdracht, zending, roeping, boodschap, gezantschap, zendingpost;
USER: missie, opdracht, zending, taak, missie van
GT
GD
C
H
L
M
O
misusing
/misˈyo͞oz,ˈmisˌyo͞oz/ = VERB: misbruiken, verkeerd gebruiken, mishandelen;
USER: misbruiken, misbruik maken van, te misbruiken, verkeerd gebruiken, het misbruiken"
GT
GD
C
H
L
M
O
mobile
/ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend;
USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
mode
/məʊd/ = NOUN: mode, wijze, manier, vorm, wijs, trant, toonaard, toonsoort;
USER: mode, wijze, modus, stand
GT
GD
C
H
L
M
O
model
/ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs;
ADJECTIVE: model-, voorbeeldig;
VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren;
USER: model, model Meer, model van, type
GT
GD
C
H
L
M
O
module
/ˈmɒd.juːl/ = NOUN: modulus, standaardmaat, maatstaf, onderdeel van ruimtevaartuig
GT
GD
C
H
L
M
O
modules
/ˈmɒd.juːl/ = NOUN: modulus, standaardmaat, maatstaf, onderdeel van ruimtevaartuig;
USER: modules, modulen, module
GT
GD
C
H
L
M
O
monitor
/ˈmɒn.ɪ.tər/ = VERB: controleren, afluisteren, verzorgen;
NOUN: monitor, begeleider, varaan, vermaner, mentor, verpleger, oudste van klas;
USER: controleren, monitor, toezicht, volgen, monitoren
GT
GD
C
H
L
M
O
monitoring
/ˈmɒn.ɪ.tər/ = NOUN: controle, afluistering;
USER: bewaking, controle, toezicht, toezicht op, monitoren
GT
GD
C
H
L
M
O
more
/mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder;
PRONOUN: meer;
USER: meer, more, verder
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
move
/muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen;
NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap;
USER: bewegen, verplaatsen, verhuizen, te verplaatsen, verplaatst
GT
GD
C
H
L
M
O
moved
/muːvd/ = ADJECTIVE: verplaatst;
USER: verplaatst, bewogen, verhuisde, verhuisd, bewoog
GT
GD
C
H
L
M
O
mrp
= USER: mrp, materiaalbehoefteplanning
GT
GD
C
H
L
M
O
much
/mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste;
ADJECTIVE: zeer;
USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg
GT
GD
C
H
L
M
O
multiple
/ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande;
NOUN: veelvoud;
USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige
GT
GD
C
H
L
M
O
music
/ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek;
ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend;
USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale
GT
GD
C
H
L
M
O
must
/mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak;
VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen;
ADJECTIVE: razend;
USER: moet, moeten, dienen, must, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
name
/neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord;
VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen;
USER: naam, naam van, benaming, name, de naam
GT
GD
C
H
L
M
O
naming
/neɪm/ = VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen;
USER: naamgeving, benoemen, het benoemen, naming, benoemen van
GT
GD
C
H
L
M
O
need
/niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede;
VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven
GT
GD
C
H
L
M
O
needing
/niːd/ = VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: nodig, hoeven, nodig hebben, behoefte, hoeft
GT
GD
C
H
L
M
O
needs
/nēd/ = NOUN: behoefte aan;
USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van
GT
GD
C
H
L
M
O
network
/ˈnet.wɜːk/ = NOUN: netwerk, net, radiostation, tv-station;
USER: netwerk, net, network, het netwerk
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
news
/njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding;
USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten
GT
GD
C
H
L
M
O
next
/nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend;
ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen;
USER: volgende, volgend, naast, komende, next
GT
GD
C
H
L
M
O
night
/naɪt/ = NOUN: nacht, avond, duisternis;
USER: nacht, avond, nachts, s nachts, per nacht
GT
GD
C
H
L
M
O
no
/nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig;
ADVERB: geen, niet, zonder, neen;
PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen;
USER: geen, nee, niet, zonder, er geen
GT
GD
C
H
L
M
O
non
/nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij;
USER: niet, non, zonder, derde
GT
GD
C
H
L
M
O
not
/nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel;
USER: niet, geen, niet die
GT
GD
C
H
L
M
O
now
/naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik;
CONJUNCTION: als;
USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans
GT
GD
C
H
L
M
O
number
/ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens;
VERB: tellen, nummeren, bedragen;
USER: aantal, nummer, getal, het aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
numbers
/ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens;
VERB: tellen, nummeren, bedragen;
USER: nummers, getallen, aantallen, cijfers, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
numeric
/njuːˈmerɪk/ = USER: numerieke, numeriek, cijfertoetsen
GT
GD
C
H
L
M
O
object
/ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan;
VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben;
USER: object, voorwerp, doel, objecten
GT
GD
C
H
L
M
O
objects
/ˈɒb.dʒɪkt/ = NOUN: object, voorwerp, doel, onderwerp, ding, bedoeling, mikpunt, plan;
VERB: bezwaar maken, tegenwerpen, tegenspreken, bezwaar hebben tegen, tegenwerpingen maken, op iets tegen hebben;
USER: objecten, voorwerpen, Objects
GT
GD
C
H
L
M
O
occur
/əˈkɜːr/ = VERB: voorkomen, gebeuren, zich voordoen, voorvallen, opkomen, invallen, aan de hand zijn;
USER: voorkomen, zich voordoen, gebeuren, optreden, later zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
occurred
/əˈkɜːr/ = VERB: voorkomen, gebeuren, zich voordoen, voorvallen, opkomen, invallen, aan de hand zijn;
USER: voorgedaan, plaatsgevonden, opgetreden, zich, gebeurde
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
offer
/ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven;
NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
offers
/ˈɒf.ər/ = NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: biedt, beschikt, heeft, beschikt over, aanbiedingen
GT
GD
C
H
L
M
O
often
/ˈɒf.ən/ = ADVERB: vaak, dikwijls, veelal, menigmaal, gedurig;
USER: vaak, dikwijls, vaak ook, veelal, vaker
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
once
/wʌns/ = ADVERB: eenmaal, eens, op één keer;
CONJUNCTION: zodra;
USER: eenmaal, eens, zodra, keer, een keer
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
ongoing
/process/ = ADJECTIVE: voortdurend, lopend, aanhoudend;
USER: lopend, aanhoudend, voortdurend, lopende, voortdurende
GT
GD
C
H
L
M
O
only
/ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst;
CONJUNCTION: alleen, maar;
ADJECTIVE: enkel, enig, enigst;
USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige
GT
GD
C
H
L
M
O
opened
/ˈəʊ.pən/ = VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen, loskomen, blootleggen, aanbreken, in zicht komen;
USER: geopend, opende, geopende, openden, open
GT
GD
C
H
L
M
O
opening
/ˈəʊ.pən.ɪŋ/ = NOUN: opening, inleiding, begin, gat, mond, gelegenheid, kans, vooruitzicht, vakante betrekking;
ADJECTIVE: openend, inleidend;
USER: opening, openen, het openen, openen van, het openen van
GT
GD
C
H
L
M
O
operating
= ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-;
USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie
GT
GD
C
H
L
M
O
operations
/ˌɒp.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: openheid, eerlijkheid, onpartijdigheid;
USER: operaties, activiteiten, bewerkingen, handelingen, verrichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
opportunities
= NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren;
USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
opposed
/əˈpəʊzd/ = ADJECTIVE: gekant tegen, vijandig, tegengesteld aan;
USER: gekant tegen, tegenstelling, tegen, tegenover, in tegenstelling
GT
GD
C
H
L
M
O
optimize
/ˈɒp.tɪ.maɪz/ = VERB: perfectioneren;
USER: optimaliseren, te optimaliseren, optimaliseren van, het optimaliseren, optimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
optimized
/ˈɒp.tɪ.maɪz/ = VERB: perfectioneren;
USER: geoptimaliseerd, geoptimaliseerde, optimale, optimaal, optimaliseren
GT
GD
C
H
L
M
O
option
/ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie;
USER: optie, mogelijkheid, keuze, optie te
GT
GD
C
H
L
M
O
optional
/ˈɒp.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: facultatief, onverplicht, ter keuze, naar eigen verkiezing;
USER: facultatief, optionele, optioneel, optie, facultatieve
GT
GD
C
H
L
M
O
options
/ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie;
USER: opties, mogelijkheden, Dineropties, opties te
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
order
/ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken;
NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang;
USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling
GT
GD
C
H
L
M
O
orders
/ˈɔː.dər/ = NOUN: leefregel;
USER: bestellingen, orden, opdrachten, orders, bevelen
GT
GD
C
H
L
M
O
organization
/ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging;
USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting
GT
GD
C
H
L
M
O
organizational
/ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = USER: organisatorische, organisatorisch, organisatiestructuur, organisatie
GT
GD
C
H
L
M
O
original
/əˈrɪdʒ.ɪ.nəl/ = ADJECTIVE: origineel, oorspronkelijk, eerste, aanvankelijk;
NOUN: oorsprong, afkomst, oorspronkelijk stuk;
USER: origineel, originele, oorspronkelijke, oorspronkelijk, eerste
GT
GD
C
H
L
M
O
other
/ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend;
PRONOUN: ander, anders;
ADVERB: anders;
USER: ander, anders, andere, overige, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
our
/aʊər/ = PRONOUN: onze, ons;
USER: onze, ons, Aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
out
/aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij;
PREPOSITION: uit, langs;
NOUN: uitweg;
USER: uit, buiten, eruit, niet, op
GT
GD
C
H
L
M
O
outcomes
/ˈaʊt.kʌm/ = NOUN: resultaat, uitslag, gevolg, uitvloeisel;
USER: uitkomsten, resultaten, de resultaten, resultaten te, resultaat
GT
GD
C
H
L
M
O
outgoing
/ˌaʊtˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: aftredend, vertrekkend;
NOUN: ebbe, eb;
USER: uitgaande, uitgaand, vertrekkende, extravert, voor uitgaande
GT
GD
C
H
L
M
O
output
/ˈaʊt.pʊt/ = NOUN: uitgang, uitvoer, productie, vermogen, produktie, opbrengst, prestatie, uitkomst, effect, eliminatie, ontwikkeling, output van computer;
USER: uitgang, vermogen, uitvoer, productie
GT
GD
C
H
L
M
O
over
/ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit;
PREPOSITION: over, boven, bij;
ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar;
NOUN: overschot;
USER: over, boven, meer dan, via, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
overall
/ˌəʊ.vəˈrɔːl/ = ADJECTIVE: geheel, totaal, globaal, algeheel;
NOUN: kiel, stofjas, morskiel, huishoudschort;
USER: globaal, totaal, algeheel, geheel, algemene
GT
GD
C
H
L
M
O
overview
/ˈəʊ.və.vjuː/ = USER: overzicht, overzicht van, het overzicht, overzicht te, overzicht Korte Beschrijving
GT
GD
C
H
L
M
O
owner
/ˈəʊ.nər/ = NOUN: eigenaar, bezitter, reder;
USER: eigenaar, eigenaren, adverteerder
GT
GD
C
H
L
M
O
ownership
/ˈəʊ.nə.ʃɪp/ = NOUN: eigendom, bezit, eigendomsrecht;
USER: eigendom, eigendomsrecht, eigenaar, bezit, ownership
GT
GD
C
H
L
M
O
package
/ˈpæk.ɪdʒ/ = NOUN: verpakking, pakketje, pak, pakgoed, verpakkingkosten;
VERB: verpakken, inpakken, pakken, pak maken van;
USER: verpakking, pakketje, pak, pakket
GT
GD
C
H
L
M
O
papers
/ˈpeɪ.pər/ = NOUN: papieren, stukken, paperassen;
USER: papieren, papers, documenten, papier, kranten
GT
GD
C
H
L
M
O
parameters
/pəˈræm.ɪ.tər/ = NOUN: parameter;
USER: parameters, de parameters, parameters van, parameters die
GT
GD
C
H
L
M
O
partner
/ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber;
VERB: koppelen;
USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties
GT
GD
C
H
L
M
O
partners
/ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber;
VERB: koppelen;
USER: partners, partner
GT
GD
C
H
L
M
O
party
/ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens;
USER: partij, feestje, feest, party, partijen
GT
GD
C
H
L
M
O
passed
/pɑːs/ = VERB: passeren, voorbijgaan, doorlopen, doorbrengen, inhalen, overslaan, oversteken, voorbijtrekken, doormaken, voorbijlopen, overtrekken, aangeven, aflopen, voorbijstromen;
USER: voorbij, doorgegeven, gepasseerd, geslaagd, verstreken
GT
GD
C
H
L
M
O
password
/ˈpɑːs.wɜːd/ = NOUN: wachtwoord, paswoord, parool, consigne;
USER: wachtwoord, paswoord, vergeten, wachtwoord vergeten, wachtwoord in
GT
GD
C
H
L
M
O
paste
/peɪst/ = VERB: plakken, aanplakken, beplakken, ranselen;
NOUN: pasta, deeg, stijfsel, pap, plaksel, smeersel;
USER: plakken, plak, plakt, pasta, deeg
GT
GD
C
H
L
M
O
patch
/pætʃ/ = VERB: lappen, oplappen, verstellen, lap zetten op, samenflansen;
NOUN: stukje, stuk, plek, lap, lapje, lapwerk, ingezet stuk, grond, moesje;
USER: lappen, stuk, lap, stukje, plek
GT
GD
C
H
L
M
O
payment
/ˈpeɪ.mənt/ = NOUN: betaling, uitkering, uitbetaling, aanbetaling, beloning, loon, afbetaling, afdoening;
USER: betaling, betalen, betalingen, betalingstoeslagen, de betaling
GT
GD
C
H
L
M
O
peace
/piːs/ = NOUN: vrede, rust, kalmte;
USER: vrede, rust, de vrede, vredes, vrede te
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
per
/pɜːr/ = PREPOSITION: per, in, te, binnen;
USER: per, € per
GT
GD
C
H
L
M
O
percentage
/pəˈsen.tɪdʒ/ = NOUN: percentage, procent, percent, rente, commissieloon;
USER: percentage, procentpunt, procentpunten, procentuele, procenten
GT
GD
C
H
L
M
O
perform
/pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven;
USER: uitvoeren, verrichten, voeren, te voeren, uit te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
performance
/pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling;
USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties
GT
GD
C
H
L
M
O
performed
/pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven;
USER: uitgevoerd, verricht, uitgevoerde, deed, speelde
GT
GD
C
H
L
M
O
period
/ˈpɪə.ri.əd/ = NOUN: periode, termijn, tijd, tijdvak, duur, tijdperk, menstruatie, volzin, lesuur, omloopstijd, tijdkring, zinsnede, punt na zin, zin;
ADJECTIVE: behorend tot een bepaalde tijd, behorend tot een bepaalde stijl;
USER: periode, termijn, periode van, boekjaar, tijd
GT
GD
C
H
L
M
O
pervasive
/pəˈveɪ.sɪv/ = ADJECTIVE: doordringend;
USER: doordringend, doordringende, alomtegenwoordig, alomtegenwoordige, indringende
GT
GD
C
H
L
M
O
phases
/feɪz/ = NOUN: fase, stadium, schijngestalte, kwartier;
VERB: geleidelijk invoeren;
USER: fasen, fases, fase, stadia
GT
GD
C
H
L
M
O
phone
/fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank;
VERB: telefoneren;
USER: telefoon, telefoonnummer, toestel, telefoontje, telefoons
GT
GD
C
H
L
M
O
phones
/fəʊn/ = NOUN: telefoon, spraakklank;
VERB: telefoneren;
USER: telefoons, telefoon, phones, telefoon met, een telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
pin
/pɪn/ = NOUN: pin, pen, speld, stift, bout, stekker, kegel, schroef, vat;
VERB: prikken, vastspelden, opprikken, vastklemmen, opsluiten, doorsteken, gappen;
USER: pin, pins, speld, pen, pinnen
GT
GD
C
H
L
M
O
place
/pleɪs/ = NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal;
VERB: plaatsen, zetten, stellen;
USER: plaats, plek, plaatsvinden, place, plek om
GT
GD
C
H
L
M
O
places
/pleɪs/ = VERB: plaatsen, zetten, stellen;
NOUN: plaats, plek, ruimte, positie, huis, woonplaats, oord, gebouw, lokaal;
USER: plaatsen, plekken, Places, Bezienswaardigheden, Herkenningspunten
GT
GD
C
H
L
M
O
plan
/plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets;
VERB: ontwerpen, plannen maken;
USER: plan, plannen, van plan, plan van, gepland
GT
GD
C
H
L
M
O
planning
/ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling;
USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen
GT
GD
C
H
L
M
O
platform
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platform, platform te, platform voor, perron
GT
GD
C
H
L
M
O
platforms
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platforms, platformen, perrons, platform
GT
GD
C
H
L
M
O
plugin
/ˈplʌgɪn/ = USER: plugin, plugin moeten, plug
GT
GD
C
H
L
M
O
point
/pɔɪnt/ = NOUN: punt, puntje, piek, spits, stip, top, decimaalteken;
VERB: wijzen, punten, richten, stellen, mikken;
USER: punt, letter, point, bijzondere, moment
GT
GD
C
H
L
M
O
police
/pəˈliːs/ = NOUN: politie;
VERB: bewaken, toezicht houden op, onder politietoezicht stellen, van politie voorzien;
USER: politie, de politie, politiële, politiediensten
GT
GD
C
H
L
M
O
port
/pɔːt/ = NOUN: poort, haven, bakboord, port, ingang, havenplaats, patrijspoort, geschutpoort;
VERB: het roer links omleggen;
ADJECTIVE: bakboords-;
USER: port, poort, haven, de haven
GT
GD
C
H
L
M
O
positions
/pəˈzɪʃ.ən/ = NOUN: positie, standpunt, stand, ligging, houding, rang;
VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van;
USER: posities, standen, standpunten, functies, positie
GT
GD
C
H
L
M
O
possible
/ˈpɒs.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: mogelijk, bestaanbaar;
NOUN: mogelijkheid, het mogelijke;
USER: mogelijk, mogelijke, onmogelijk, ons onmogelijk, mogelijk is
GT
GD
C
H
L
M
O
post
/pəʊst/ = NOUN: post, postkantoor, wachtpost, brievenbus, betrekking;
ADVERB: na, achter;
VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen;
USER: post, posten, plaatsen, te plaatsen, berichten
GT
GD
C
H
L
M
O
posting
/ˈpəʊ.stɪŋ/ = VERB: posten, boeken, aanplakken, posteren, op de post doen, uitzetten, op post zetten;
USER: plaatsing, plaatsen, posten, terbeschikkingstelling, detachering
GT
GD
C
H
L
M
O
postings
/ˈpəʊ.stɪŋ/ = NOUN: plaatsing, standplaats, stationering, overplaatsing;
USER: postings, bijdragen, aanvragen, boekingen, posts
GT
GD
C
H
L
M
O
potential
/pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid;
ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend;
USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
power
/paʊər/ = NOUN: macht, vermogen, kracht, mogendheid, sterkte, gezag, heerschappij;
VERB: drijfkracht verschaffen;
USER: vermogen, macht, kracht, mogendheid, stroom
GT
GD
C
H
L
M
O
powerful
/ˈpaʊə.fəl/ = ADJECTIVE: krachtig, machtig, sterk, indrukwekkend, veelvermogend, vermogend;
USER: krachtig, machtig, krachtige, machtige, krachtiger
GT
GD
C
H
L
M
O
predefined
/ˌprēdiˈfīnd/ = USER: voorgedefinieerde, vooraf gedefinieerde, vooraf, vooraf bepaalde, vooraf gedefinieerd
GT
GD
C
H
L
M
O
predictive
/prɪˈdɪk.tɪv/ = ADJECTIVE: voorspellend;
USER: voorspellend, voorspellende, predictieve, predictive, vooruitlopende
GT
GD
C
H
L
M
O
preferred
/prɪˈfɜːd/ = ADJECTIVE: preferent;
USER: geprefereerde, preferente, voorkeur, aangewezen, voorkeurs
GT
GD
C
H
L
M
O
premise
/ˈprem.ɪs/ = NOUN: premisse, voorafgaande stelling;
VERB: vooropstellen, vooraf laten gaan;
USER: premisse, uitgangspunt, vooronderstelling, veronderstelling, premise
GT
GD
C
H
L
M
O
premises
/ˈprem.ɪ.sɪz/ = NOUN: pand, huis, eigendom, huis en erf;
USER: pand, lokalen, gebouwen, terrein, ruimten
GT
GD
C
H
L
M
O
presents
/ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen, indienen, zich voordoen, aanbieden, overleggen, cadeau geven, de voordracht opmaken;
NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd, gift;
USER: presenteert, cadeautjes, cadeaus, presents, stelt
GT
GD
C
H
L
M
O
pressing
/ˈpres.ɪŋ/ = NOUN: druk, persing, aandrang, drang;
ADJECTIVE: dringend, nijpend, spoedeisend, brandend, dreigend;
USER: persing, druk, dringend, drukken, te drukken
GT
GD
C
H
L
M
O
prevents
/prɪˈvent/ = USER: voorkomt, verhindert, voorkomen, voorkomt dat, voorkomen dat
GT
GD
C
H
L
M
O
previewed
/ˈpriː.vjuː/ = USER: preview, previewed, voorbeelden, voorbeelden van, afdrukvoorbeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
previous
/ˈpriː.vi.əs/ = ADJECTIVE: vorig, voorgaand, voorafgaand, vroeger, verleden, voorbarig;
USER: vorig, voorgaand, vorige, voorgaande, eerdere
GT
GD
C
H
L
M
O
price
/praɪs/ = NOUN: prijs, koers, waarde;
VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven;
USER: prijs, prijzen, Price, koers
GT
GD
C
H
L
M
O
priceless
/ˈpraɪs.ləs/ = ADJECTIVE: onschatbaar, kostelijk, onwaardeerbaar, vermakelijk;
USER: onschatbaar, onbetaalbaar, onschatbare, onbetaalbare, kostbare
GT
GD
C
H
L
M
O
prices
/praɪs/ = VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven;
NOUN: prijs, koers, waarde;
USER: prijzen, de prijzen, TARIEVEN, DE TARIEVEN, prijs
GT
GD
C
H
L
M
O
principled
/ˈprinsəpəld/ = ADJECTIVE: met beginselen, met hoogstaande principes;
USER: met beginselen, met hoogstaande principes, principieel, principiële, principieel zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
principles
/ˈprɪn.sɪ.pl̩/ = NOUN: beginsel, principe, grondbeginsel, stelregel, element, bron, bestanddeel;
USER: principes, uitgangspunten, beginselen, beginselen van, de beginselen
GT
GD
C
H
L
M
O
print
/prɪnt/ = VERB: afdrukken, drukken, bedrukken;
NOUN: afdruk, prent, plaat, teken, indruk, merk;
ADJECTIVE: gedrukt;
USER: afdrukken, drukken, af te drukken, printen, afgedrukt
GT
GD
C
H
L
M
O
printed
/ˈprɪn.tɪd/ = VERB: afdrukken, drukken, bedrukken;
USER: afgedrukt, gedrukt, gedrukte, geprint, bedrukte
GT
GD
C
H
L
M
O
prior
/praɪər/ = ADJECTIVE: voorafgaand, vroeger, eerste, voorgaand, verleden;
NOUN: prior, overste, oudste, vroegtijdigheid;
ADVERB: vroeger;
USER: voorafgaand, voorafgaande, vóór, voor, voordat
GT
GD
C
H
L
M
O
procedure
/prəˈsiː.dʒər/ = NOUN: procedure, werkwijze, methode, handelwijze, bereidingswijze, procédé;
USER: procedure, procedure van, de procedure, procedure voor, orde
GT
GD
C
H
L
M
O
process
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: procede, werkwijze, proces, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
processes
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: processen, procedes, werkwijzen, proces
GT
GD
C
H
L
M
O
processing
/ˈprəʊ.ses/ = VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: verwerking, processing, verwerken, verwerkende, bewerking
GT
GD
C
H
L
M
O
product
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: product, produkt, artikel, producten
GT
GD
C
H
L
M
O
production
/prəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: productie, produktie, product, voortbrenging, produkt, voortbrengsel;
USER: productie, de productie, produktie, productie van
GT
GD
C
H
L
M
O
products
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen
GT
GD
C
H
L
M
O
profit
/ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste;
VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn;
USER: winst, profit, resultaat, voordeel
GT
GD
C
H
L
M
O
project
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: project, projecten, het project
GT
GD
C
H
L
M
O
projects
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: projecten, projecten die, project
GT
GD
C
H
L
M
O
promote
/prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken;
USER: bevorderen, promoten, te promoten, bevordering, te bevorderen
GT
GD
C
H
L
M
O
promotes
/prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken;
USER: bevordert, promoot, stimuleert, bevordert de, bevorderen
GT
GD
C
H
L
M
O
promoting
/prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken;
USER: bevorderen, het bevorderen van, het bevorderen, bevordering, bevorderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
properties
/ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: toneelrekwisieten;
USER: eigenschappen, panden, woningen, onroerend goed, onroerend goed in
GT
GD
C
H
L
M
O
protects
/prəˈtekt/ = VERB: beschermen, beveiligen, behoeden, dekken, beschutten, hoeden, honoreren;
USER: beschermt, beveiligt, beschermd, bescherming, beschermt de
GT
GD
C
H
L
M
O
provide
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
provided
/prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde
GT
GD
C
H
L
M
O
provides
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
purchase
/ˈpɜː.tʃəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten;
NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht;
USER: kopen, aanschaffen, aankoop, te kopen, schaffen
GT
GD
C
H
L
M
O
purchases
/ˈpɜː.tʃəs/ = NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht;
VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten;
USER: aankopen, aankoop, koopt
GT
GD
C
H
L
M
O
purchasing
/ˈpərCHəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten;
USER: aankoop, inkoop, kopen, aanschaf, aankoop van
GT
GD
C
H
L
M
O
purposes
/ˈpɜː.pəs/ = NOUN: doel, bedoeling, doelstelling, doeleinde, oogmerk, strekking, honk, doelwit, wit;
VERB: voornemens zijn, van plan zijn, zich voornemen, plannen maken;
USER: doeleinden, doelen, toepassing, zin, oog
GT
GD
C
H
L
M
O
quantities
/ˈkwɒn.tɪ.ti/ = NOUN: hoeveelheid, kwantiteit, grootheid, boel, menigte;
USER: hoeveelheden, hoeveelheid, hoeveelheden die, aantallen
GT
GD
C
H
L
M
O
quantity
/ˈkwɒn.tɪ.ti/ = NOUN: hoeveelheid, kwantiteit, grootheid, boel, menigte;
USER: kwantiteit, hoeveelheid, Afname, aantal, hoeveelheden
GT
GD
C
H
L
M
O
quotations
/kwəʊˈteɪ.ʃən/ = NOUN: citaat, koers, aanhaling, prijsnotering;
USER: citaten, offertes, noteringen, noteringen van, de noteringen
GT
GD
C
H
L
M
O
race
/reɪs/ = NOUN: ras, race, wedstrijd, geslacht, wedloop, wedren, afkomst, stam, loop, loopbaan, volksstam, levensloop, stroom;
VERB: rennen, hard lopen, om het hardst lopen;
USER: race, ras, wedstrijd, geslacht, wedloop
GT
GD
C
H
L
M
O
ran
/ræn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen, hollen, aflopen;
USER: liep, rende, renden, liepen, kwam
GT
GD
C
H
L
M
O
range
/reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte;
VERB: lopen, reiken, bestrijken;
USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod
GT
GD
C
H
L
M
O
re
/riː/ = NOUN: re;
PREPOSITION: betreffende;
USER: re, opnieuw, weer, bent, opnieuw te
GT
GD
C
H
L
M
O
reach
/riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen;
NOUN: bereik, omvang, rak;
USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen
GT
GD
C
H
L
M
O
real
/rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst;
NOUN: reaal;
USER: echt, reëel, echte, real, reële
GT
GD
C
H
L
M
O
reason
/ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid;
VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over;
USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan
GT
GD
C
H
L
M
O
receivable
/rɪˈsiːvəbl/ = ADJECTIVE: ontvangbaar;
USER: vorderingen, Te ontvangen, ontvangen, vorderen, vordering
GT
GD
C
H
L
M
O
receive
/rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen;
USER: ontvangen, krijgen, ontvangt, te ontvangen, ontvang
GT
GD
C
H
L
M
O
recognition
/ˌrek.əɡˈnɪʃ.ən/ = NOUN: erkenning, herkenning;
USER: erkenning, herkenning, de erkenning, opname, erkend
GT
GD
C
H
L
M
O
recognized
/ˈrek.əɡ.naɪzd/ = ADJECTIVE: erkend, bekend;
USER: erkend, erkende, opgenomen, herkend, verantwoord
GT
GD
C
H
L
M
O
reconciliation
/ˌrek.ənˌsɪl.iˈeɪ.ʃən/ = NOUN: verzoening, zoen;
USER: verzoening, aansluiting, combinatie, verzoeningsproces, combineren
GT
GD
C
H
L
M
O
reconfiguration
= USER: herconfiguratie, reconfiguratie, herindeling, herconfigureren, de herconfiguratie,
GT
GD
C
H
L
M
O
record
/rɪˈkɔːd/ = NOUN: record, plaat, document, vermelding, aantekening, grammofoonplaat, schijf, verhaal, optekening;
VERB: opnemen, optekenen, vermelden;
USER: record, opnemen, verslag, plaat, opname
GT
GD
C
H
L
M
O
records
/rɪˈkɔːd/ = NOUN: archief, notulen, annalen;
USER: archief, platen, gegevens, verslagen, dossiers
GT
GD
C
H
L
M
O
reduced
/riˈd(y)o͞os/ = ADJECTIVE: gereduceerd;
USER: gereduceerd, verminderd, verlaagd, teruggebracht, verminderde
GT
GD
C
H
L
M
O
reference
/ˈref.ər.əns/ = NOUN: verwijzing, referentie, referte, aanbeveling;
USER: verwijzing, referentie, vindplaats, verwezen
GT
GD
C
H
L
M
O
reflected
/riˈflekt/ = VERB: reflecteren, nadenken, spiegelen, terugkaatsen, terugwerpen, blaam werpen;
USER: weerspiegeld, gereflecteerd, uiting, uitdrukking, weerspiegelt
GT
GD
C
H
L
M
O
regular
/ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: regelmatig, geregeld, gelijkmatig, ordelijk, in orde, behoorlijk, oppassend, behoorlijk opgeleid;
NOUN: vaste klant;
USER: regelmatig, geregeld, regelmatige, reguliere, gewone
GT
GD
C
H
L
M
O
related
/rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand;
USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking
GT
GD
C
H
L
M
O
relating
/rɪˈleɪt/ = VERB: vertellen, verhalen, debiteren, toeschrijven aan, in verband brengen met;
USER: betrekking, verband, met betrekking, in verband, betreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
relation
/rɪˈleɪ.ʃən/ = NOUN: betrekking, verband, relatie, verwantschap, omgang, familielid, bloedverwant, verhaal, familiebetrekking;
USER: relatie, verband, betrekking, opzichte, verhouding
GT
GD
C
H
L
M
O
relationship
/rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap;
USER: verhouding, verwantschap, relatie, verband, betrekkingen
GT
GD
C
H
L
M
O
relatively
/ˈrel.ə.tɪv.li/ = ADVERB: relatief, tamelijk;
USER: relatief, betrekkelijk, vrij, tamelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
release
/rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing;
VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen;
USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat
GT
GD
C
H
L
M
O
releases
/rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing;
USER: releases, persberichten, versies, uitgaven, uitstoot
GT
GD
C
H
L
M
O
relevant
/ˈrel.ə.vənt/ = ADJECTIVE: relevant, toepasselijk, pertinent;
USER: relevant, relevante, desbetreffende, betrokken, betreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
remember
/rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan;
USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner
GT
GD
C
H
L
M
O
remote
/rɪˈməʊt/ = ADJECTIVE: afgelegen, ver, verafgelegen, verwijderd, gering, afgezonderd, ververwijderd, dromerig;
USER: afgelegen, afstandsbediening, afstand, externe, op afstand
GT
GD
C
H
L
M
O
rename
/ˌriːˈneɪm/ = VERB: andere naam geven, herdopen, verdopen;
USER: andere naam geven, hernoemen, naam, wijzigen, naam van
GT
GD
C
H
L
M
O
render
/ˈren.dər/ = VERB: geven, weergeven, bewijzen, teruggeven, vertolken, betuigen, overgeven, reproduceren, overleveren, opgeven;
NOUN: betaling;
USER: geven, teruggeven, bewijzen, render, maken
GT
GD
C
H
L
M
O
reopen
/ˌriːˈəʊ.pən/ = VERB: weer open gaan, weer open doen;
USER: heropenen, heropening, te heropenen, heropening van, opnieuw openen
GT
GD
C
H
L
M
O
repeatedly
/rɪˈpiː.tɪd.li/ = ADVERB: herhaaldelijk, meermaals, bij herhaling, meermalen;
USER: herhaaldelijk, meermaals, herhaaldelijk op, malen, herhaald
GT
GD
C
H
L
M
O
replicated
/ˈrep.lɪ.keɪt/ = VERB: kopiëren;
USER: gerepliceerd, gerepliceerde, herhaald, gekopieerd, overgenomen
GT
GD
C
H
L
M
O
report
/rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren;
NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier;
USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden
GT
GD
C
H
L
M
O
reporting
/rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij;
USER: rapportage, rapportering, rapporteren, melden, verslaglegging
GT
GD
C
H
L
M
O
reports
/rɪˈpɔːt/ = NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier;
VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren;
USER: rapporten, verslagen, meldingen, rapportages, berichten
GT
GD
C
H
L
M
O
representing
/ˌrep.rɪˈzent/ = VERB: vertegenwoordigen, voorstellen, weergeven, verbeelden, uitbeelden, afbeelden;
USER: wat neerkomt, vertegenwoordigen, wat neerkomt op, neerkomt, vertegenwoordigt
GT
GD
C
H
L
M
O
required
/rɪˈkwaɪər/ = ADJECTIVE: nodig, verplicht;
USER: nodig, verplicht, vereist, vereiste, nodig is
GT
GD
C
H
L
M
O
requirements
/rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte;
USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden
GT
GD
C
H
L
M
O
requires
/rɪˈkwaɪər/ = VERB: vereisen, eisen, verlangen, moeten, vergen, nodig hebben, behoeven, hoeven, vorderen;
USER: vereist, vraagt, vergt, nodig, moet
GT
GD
C
H
L
M
O
rerunning
/ˌriːˈrʌn/ = USER: afdraaien, het afdraaien, opnieuw uit te voeren,
GT
GD
C
H
L
M
O
reserve
/rɪˈzɜːv/ = NOUN: reserve, voorbehoud, terughoudendheid, reservespeler, invaller, limiet van prijs;
VERB: reserveren, voorbehouden, bewaren, intekenen, in reserve houden, openhouden, plaats bespreken, oordeel opschorten, inhouden, achterhouden;
USER: reserve, reserveren, te reserveren, reserveer, reserves
GT
GD
C
H
L
M
O
resized
/rēˈsīz/ = USER: resized, verkleind, aangepast, vergroot of verkleind, herschaald
GT
GD
C
H
L
M
O
resolve
/rɪˈzɒlv/ = VERB: oplossen;
NOUN: beslissing;
USER: oplossen, lossen, te lossen, op te lossen, oplossing
GT
GD
C
H
L
M
O
resource
/rɪˈzɔːs/ = NOUN: hulpbron, redmiddel, toevlucht, vindingrijkheid, uitkomst;
USER: hulpbron, bron, resource, middelen, hulpbronnen
GT
GD
C
H
L
M
O
resources
/ˈrēˌsôrs,ˈrēˈzôrs,riˈsôrs,riˈzôrs/ = NOUN: middelen, geldmiddelen, remedie, weg;
USER: middelen, hulpmiddelen, hulpmiddelen voor, hulpbronnen, bronnen
GT
GD
C
H
L
M
O
respective
/rɪˈspek.tɪv/ = ADJECTIVE: respectief;
USER: respectief, respectieve, respectievelijke, betreffende, desbetreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
restart
/ˌriːˈstɑːt/ = USER: herstart, herstarten, opnieuw te starten, opnieuw, start
GT
GD
C
H
L
M
O
restrict
/rɪˈstrɪkt/ = VERB: beperken, begrenzen, beknotten;
USER: beperken, te beperken, beperkt, beperking, beperking van
GT
GD
C
H
L
M
O
restricted
/rɪˈstrɪk.tɪd/ = ADJECTIVE: beperkt, begrensd, bekrompen, eindig;
USER: beperkt, Beperkte, beperken, beperkingen, beperkt is
GT
GD
C
H
L
M
O
restriction
/rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking;
USER: beperking, restrictie, beperkingen, beperking van
GT
GD
C
H
L
M
O
restrictions
/rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking;
USER: beperkingen, restricties, beperking, de beperkingen, beperkingen van
GT
GD
C
H
L
M
O
result
/rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit;
VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen;
USER: gevolg, resultaat, leiden, resulteren, met resultaten
GT
GD
C
H
L
M
O
resulting
/rɪˈzʌl.tɪŋ/ = USER: resulterend, resulterende, wat resulteert, resulteert, gevolg
GT
GD
C
H
L
M
O
results
/rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit;
VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen;
USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen
GT
GD
C
H
L
M
O
retired
/rɪˈtaɪəd/ = ADJECTIVE: gepensioneerd, in ruste, rustend;
USER: gepensioneerd, pensioen, met pensioen, gepensioneerde, teruggetrokken
GT
GD
C
H
L
M
O
retrieve
/rɪˈtriːv/ = VERB: terugvinden, terugkrijgen, herwinnen, herkrijgen;
NOUN: herstel;
USER: terugvinden, halen, ophalen, te halen, opvragen
GT
GD
C
H
L
M
O
return
/rɪˈtɜːn/ = VERB: terugkeren, terugkomen, teruggaan, teruggeven, terugbrengen, terugzenden, terugbetalen;
NOUN: terugkeer, retour, teruggave, terugkomst, terugreis;
USER: terugkeren, terugkeer, terugkomen, terug te keren, retourneren
GT
GD
C
H
L
M
O
revaluation
/riːˌvæljuːˈeɪʃən/ = NOUN: nieuwe schatting;
USER: herwaardering, revaluatie, herwaarderingsreserve, herwaarderingen, opwaardering
GT
GD
C
H
L
M
O
revaluing
/ˌriːˈvæl.ju/ = VERB: opnieuw schatten;
USER: herwaardering, revaluatie, revaluatie van,
GT
GD
C
H
L
M
O
revenue
/ˈrev.ən.juː/ = NOUN: inkomsten;
USER: inkomsten, ontvangsten, omzet, opbrengsten, opbrengst
GT
GD
C
H
L
M
O
revert
/rɪˈvɜːt/ = VERB: terugkeren, terugkomen, omkeren, terugvallen op, vervallen aan, verwilderen, terugstellen;
USER: terugkeren, terug, weer, keren, herstellen
GT
GD
C
H
L
M
O
roe
/rəʊ/ = NOUN: ree, viskuit, reebok, hinde, rede;
USER: ree, roe, kuiten, kuit, reeën
GT
GD
C
H
L
M
O
roles
/rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol;
USER: rollen, rol, functies, taken, Rollen Chat
GT
GD
C
H
L
M
O
rolled
/rōl/ = VERB: rollen, oprollen, walsen, wentelen, slingeren, voortrollen, verrollen, doen rollen, roffelen op;
USER: gerold, uitgerold, rolde, rolden, gewalst
GT
GD
C
H
L
M
O
romantic
/rəʊˈmæn.tɪk/ = ADJECTIVE: romantisch;
USER: romantisch, romantische, een romantisch, romantisch hotel
GT
GD
C
H
L
M
O
rose
/rəʊz/ = ADJECTIVE: rose, rooskleurig;
NOUN: roos, rosewijn, sproeier, rozetvenster;
USER: rose, roos, steeg, nam, gestegen
GT
GD
C
H
L
M
O
round
/raʊnd/ = NOUN: ronde, rond, rondje, serie, schot, schijf;
ADJECTIVE: rond, stevig, flink;
VERB: ronden;
ADVERB: rondom, in het rond;
USER: ronde, ronden, rond, afronden, rondom
GT
GD
C
H
L
M
O
rounded
/ˈraʊn.dɪd/ = VERB: ronden;
USER: afgerond, afgeronde, rounded, rond, ronde
GT
GD
C
H
L
M
O
row
/rəʊ/ = NOUN: rij, reeks, roeitochtje;
VERB: roeien;
USER: rij, nld, tr, regel, roeien
GT
GD
C
H
L
M
O
rows
/rəʊ/ = NOUN: rij, reeks, roeitochtje;
VERB: roeien;
USER: rijen, tr, nld, toeren, regels
GT
GD
C
H
L
M
O
rsp
= USER: rsp, RSD, rsp de, werkplek resp
GT
GD
C
H
L
M
O
run
/rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen;
NOUN: loop, periode;
USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren
GT
GD
C
H
L
M
O
running
/ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend;
USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
safeguards
/ˈseɪf.ɡɑːd/ = NOUN: waarborg, bescherming, beveiliging, voorzorgsmaatregel, vrijgeleide, baanschuiver;
USER: waarborgen, veiligheidscontrole, garanties, veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen
GT
GD
C
H
L
M
O
sale
/seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping;
USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding
GT
GD
C
H
L
M
O
sales
/seɪl/ = NOUN: uitverkoop;
USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop
GT
GD
C
H
L
M
O
salt
/sɒlt/ = NOUN: zout, zoutvaatje, zeerob;
ADJECTIVE: zout, gezouten, zilt, bitter, pittig;
VERB: zouten, kruiden, pekelen, inzouten;
USER: zout, zoute, salt, zouten
GT
GD
C
H
L
M
O
same
/seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende;
ADVERB: eender, op dezelfde wijze;
ADJECTIVE: eentonig;
USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
sap
/sæp/ = NOUN: sap, vocht, spint, levenssap, kracht, sul, blokker, plantesap, ondermijning, onnozele hals;
VERB: ondermijnen, sapperen;
USER: sap, spintlaag, sappen, van SAP
GT
GD
C
H
L
M
O
save
/seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken;
PREPOSITION: behalve, uitgezonderd;
CONJUNCTION: tenzij;
USER: sparen, besparen, bewaren, redden, behalve
GT
GD
C
H
L
M
O
saved
/seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken, overhouden, bergen, zuinig zijn, vrijhouden, uitwinnen, praten niet van;
USER: opgeslagen, gered, bespaard, bewaard, redde
GT
GD
C
H
L
M
O
saves
/seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken, overhouden, bergen, zuinig zijn, vrijhouden, uitwinnen, praten niet van;
NOUN: bezuiniging;
USER: bespaart, spaart, scheelt, redt, slaat
GT
GD
C
H
L
M
O
scenario
/sɪˈnɑː.ri.əʊ/ = NOUN: scenario, draaiboek;
USER: scenario, draaiboek
GT
GD
C
H
L
M
O
scenarios
/sɪˈnɑː.ri.əʊ/ = NOUN: scenario, draaiboek;
USER: scenario's, scenario
GT
GD
C
H
L
M
O
schedule
/ˈʃed.juːl/ = NOUN: rooster, plan, dienstregeling, bijlage, tabel, aanhangsel;
VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen;
USER: rooster, plan, plannen, schema, te plannen
GT
GD
C
H
L
M
O
scheduling
/ˈʃed.juːl/ = ADJECTIVE: schaars, zeldzaam;
ADVERB: nauwelijks, bijna niet;
USER: scheduling, planning, plannen, rooster, programmering
GT
GD
C
H
L
M
O
scheme
/skiːm/ = NOUN: stelsel, schema, plan, ontwerp, concept, blauwdruk, voornemen, schets, diagram, intrige;
VERB: ontwerpen, intrigeren;
USER: schema, stelsel, regeling, systeem
GT
GD
C
H
L
M
O
school
/skuːl/ = NOUN: school, schoolgebouw, schooltijd, leerschool, universiteit, faculteit, schoollokaal;
ADJECTIVE: school-;
VERB: scholen, leren, onderwijzen, onderrichten;
USER: school, schoolgroep, scholen, school het
GT
GD
C
H
L
M
O
script
/skrɪpt/ = NOUN: script, schrift, manuscript, scenario, draaiboek, tekst, handschrift, geschrift, blokschrift, schrijfletter, het ingeleverde examenwerk;
USER: script, manuscript, het script, schrift, scripts
GT
GD
C
H
L
M
O
sdk
= USER: sdk, sdk van, Showa Denko
GT
GD
C
H
L
M
O
seasonal
/ˈsiː.zən.əl/ = ADJECTIVE: seizoen-, seizoenmatig;
USER: seizoen-, seizoensgebonden, seizoengebonden, seizoen, seizoenen
GT
GD
C
H
L
M
O
second
/ˈsek.ənd/ = USER: second-, second, tweede, ander;
NOUN: de tweede, seconde, nummer twee, ogenblikje, secondant, tweede stem, tweede portie;
ADVERB: ten tweede, in de tweede plaats;
USER: tweede, seconde, de tweede, ten tweede
GT
GD
C
H
L
M
O
secret
/ˈsiː.krət/ = NOUN: geheim, confidentie, secreta;
ADJECTIVE: geheim, verborgen, heimelijk, vertrouwelijk, discreet, bedekt, eenzaam, achterbaks, geheimhoudend;
USER: geheim, geheime, secret, het geheim, verborgen
GT
GD
C
H
L
M
O
secure
/sɪˈkjʊər/ = VERB: beveiligen, verzekeren, waarborgen, bevestigen, vastzetten, bemachtigen, fixeren;
ADJECTIVE: veilig, vast, zeker, verzekerd, stevig;
USER: beveiligen, veilig, verzekeren, vast, veilig te stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
securely
/sɪˈkjʊə.li/ = ADVERB: vast, zeker, verzekerd, gerust;
USER: vast, veilig, stevig, goed, veilig in
GT
GD
C
H
L
M
O
security
/sɪˈkjʊə.rɪ.ti/ = NOUN: veiligheid, waarborg, bescherming, onderpand, borgstelling, pand, zelfverzekerdheid, pandbrief;
USER: veiligheid, beveiliging, zekerheid, de veiligheid, security
GT
GD
C
H
L
M
O
seem
/sēm/ = VERB: lijken, schijnen, overkomen, toeschijnen, er uitzien alsof;
USER: lijken, schijnen, lijkt, schijnt
GT
GD
C
H
L
M
O
segments
/ˈseɡ.mənt/ = NOUN: segment, deel, lid van insekt;
VERB: verdelen, zich delen, zich splijten;
USER: segmenten, segments, segmenten van, segment
GT
GD
C
H
L
M
O
select
/sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen;
ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic;
USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert
GT
GD
C
H
L
M
O
selection
/sɪˈlek.ʃən/ = NOUN: selectie, keuze, keus, keur, teeltkeus, bloemlezing;
USER: selectie, keuze, aanbod, winkelwagentje, selectie toevoegen
GT
GD
C
H
L
M
O
send
/send/ = VERB: verzenden, sturen, versturen, zenden, uitzenden, doen toekomen, afzenden, gooien, doen gaan, schieten;
NOUN: stuwkracht, golfbeweging, het naar beneden schieten;
USER: sturen, verzenden, versturen, zenden, stuur
GT
GD
C
H
L
M
O
separate
/ˈsep.ər.ət/ = ADJECTIVE: apart, afzonderlijk, afgescheiden, afgezonderd;
VERB: scheiden, afscheiden, verdelen, afzonderen, sorteren, uiteengaan, zich afscheiden, vaneengaan, weggaan, ontbinden, heengaan;
NOUN: afzonderlijk afdruk;
USER: apart, afzonderlijk, scheiden, aparte, afzonderlijke
GT
GD
C
H
L
M
O
sept
/sepˈtem.bər/ = NOUN: stam
GT
GD
C
H
L
M
O
sequel
/ˈsiː.kwəl/ = NOUN: vervolg, gevolg, nawerking, resultaat, afloop, naspel;
USER: vervolg, opvolger, sequel, gevolg, vervolg op
GT
GD
C
H
L
M
O
serial
/ˈsɪə.ri.əl/ = ADJECTIVE: serie-, opeenvolgend;
NOUN: feuilleton, vervolgverhaal, tv-serie;
USER: serie-, seriële, serie, serieel, serienummer
GT
GD
C
H
L
M
O
serious
/ˈsɪə.ri.əs/ = ADJECTIVE: ernstig, serieus, erg, belangrijk, degelijk, bedenkelijk, voornaam, gemeend, stemmig, solide, vroom, godsdienstig;
USER: ernstig, serieus, ernstige, serieuze, zware
GT
GD
C
H
L
M
O
server
/ˈsɜː.vər/ = NOUN: server, ober, misdienaar, serveester, koorknaap, serveerlepel, serveervork;
USER: server, de server, ober
GT
GD
C
H
L
M
O
service
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst;
ADJECTIVE: dienst-;
USER: service, dienst, dienstverlening, diensten
GT
GD
C
H
L
M
O
session
/ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd;
USER: sessie, zitting, vergaderperiode, vergadering, sessielengte
GT
GD
C
H
L
M
O
set
/set/ = ADJECTIVE: ingesteld, vastgesteld, gezet, vast;
NOUN: reeks, stel, toestel;
VERB: instellen, stellen, zetten, richten, bepalen;
USER: ingesteld, instellen, stellen, vastgesteld, stel
GT
GD
C
H
L
M
O
settings
/ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering;
USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
setup
/ˈsetʌp/ = USER: setup, opstelling, installatie, instellingen, instelling
GT
GD
C
H
L
M
O
several
/ˈsev.ər.əl/ = NOUN: verscheidene;
ADJECTIVE: verscheiden, divers, velen, onderscheiden, afzonderlijk, respectief, eigen;
USER: verscheidene, verschillende, meerdere, diverse, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
share
/ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie;
VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel
GT
GD
C
H
L
M
O
she
/ʃiː/ = PRONOUN: ze, zij;
USER: zij, ze, dat ze, haar
GT
GD
C
H
L
M
O
sheet
/ʃiːt/ = NOUN: vel, blad, plaat, laken, schoot, blaadje, beddelaken, vlakte, krant, doodskleed;
VERB: met een laken bedekken, met schoot vastzetten;
USER: vel, blad, plaat, laken, sheet
GT
GD
C
H
L
M
O
shop
/ʃɒp/ = VERB: winkelen, verklikken, in de doos stoppen, laten inrekenen;
NOUN: winkel, zaak, werkplaats, kantoor, baantje, hok;
USER: winkelen, winkel, shoppen, te winkelen, winkelt
GT
GD
C
H
L
M
O
should
/ʃʊd/ = USER: should-, should, should, should, should;
USER: moeten, dienen, moet, behage, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
shows
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren;
NOUN: vertoon, vertoning;
USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt
GT
GD
C
H
L
M
O
side
/saɪd/ = NOUN: kant, zijde, zijkant, zij, partij, aspect, wand, helling, kantje, elftal;
ADJECTIVE: zij-, ver;
USER: kant, zijkant, zijde, zij, side
GT
GD
C
H
L
M
O
simple
/ˈsɪm.pl̩/ = ADJECTIVE: eenvoudig, simpel, gewoon, enkelvoudig, onnozel, ongekunsteld, niet samengesteld;
USER: eenvoudig, simpel, eenvoudige, simpele
GT
GD
C
H
L
M
O
simpler
/ˈsɪm.pl̩/ = USER: eenvoudiger, eenvoudigere, simpeler, eenvoudige, gemakkelijker
GT
GD
C
H
L
M
O
simplification
/ˈsɪm.plɪ.faɪ/ = NOUN: vereenvoudiging;
USER: vereenvoudiging, vereenvoudigen, de vereenvoudiging, vereenvoudiging van, vereenvoudigd
GT
GD
C
H
L
M
O
simplified
/ˈsɪm.plɪ.faɪ/ = ADJECTIVE: vereenvoudigd;
USER: vereenvoudigd, vereenvoudigde, eenvoudiger, vereenvoudiging, vereenvoudigen
GT
GD
C
H
L
M
O
simply
/ˈsɪm.pli/ = ADVERB: eenvoudig, eenvoudigweg, enkel, gewoonweg, alleen maar;
USER: eenvoudig, eenvoudigweg, gewoonweg, gewoon, simpelweg
GT
GD
C
H
L
M
O
simulation
/ˌsɪm.jʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: simulatie;
USER: simulatie, simulaties, simuleren
GT
GD
C
H
L
M
O
since
/sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden;
PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert;
CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl;
USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
single
/ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel;
ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht;
VERB: dunnen;
USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele
GT
GD
C
H
L
M
O
sit
/sɪt/ = VERB: zitten, zitting hebben, blijven, liggen, zitting houden, poseren, neerzetten, doen zitten, zich bevinden, broeden, koesteren, broeden op, vertegenwoordigen, passen bij;
NOUN: het zitten;
USER: zitten, zit, te zitten, gaan zitten, gaan
GT
GD
C
H
L
M
O
site
/saɪt/ = NOUN: plaats, bouwterrein, ligging, plekje, zetel;
USER: plaats, ter, website, locatie, plaatse
GT
GD
C
H
L
M
O
six
/sɪks/ = USER: six-, six, zes, zestal;
USER: zes, van zes, zestal
GT
GD
C
H
L
M
O
size
/saɪz/ = NOUN: grootte, maat, formaat, omvang, afmeting, kaliber, bestek, nummer;
VERB: rangschikken, meten, sorteren, passend maken, appreteren, op de juiste maat brengen;
USER: maat, grootte, omvang, afmeting, formaat
GT
GD
C
H
L
M
O
sleepy
/ˈsliː.pi/ = ADJECTIVE: slaperig, doods, slaapwekkend, beurs, melig;
USER: slaperig, slaperige, sleepy, slaap, slaperigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
slice
/slaɪs/ = NOUN: plak, schijfje, plakje, sneetje, stuk, deel, snede, schijf, snee, moot, filet;
VERB: aan plakjes snijden;
USER: plakje, sneetje, snede, schijfje, plak
GT
GD
C
H
L
M
O
slices
/slaɪs/ = NOUN: plak, schijfje, plakje, sneetje, stuk, deel, snede, schijf, snee, moot, filet;
USER: plakjes, slices, schijfjes, sneetjes, plakken
GT
GD
C
H
L
M
O
slider
/ˈslīdər/ = NOUN: schuif, glijder;
USER: schuif, glijder, schuifregelaar, slider, schuifbalk
GT
GD
C
H
L
M
O
slides
/slaɪd/ = NOUN: schuif, glijbaan, het glijden, hellend vlak, plaatje, glaasje, slierbaan, glijplank, afdwaling, lantaarnplaatje;
USER: slides, dia, glijbanen, objectglaasjes
GT
GD
C
H
L
M
O
snow
/snəʊ/ = NOUN: sneeuw, geklopt schuim van eieren;
VERB: sneeuwen, besneeuwen, bestrooien;
ADJECTIVE: sneeuwen;
USER: sneeuw, snow, de sneeuw, sneeuwen
GT
GD
C
H
L
M
O
so
/səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo;
CONJUNCTION: ook weer;
USER: dus, zo, zodat, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
sold
/səʊld/ = ADJECTIVE: uitverkocht;
USER: uitverkocht, verkocht, verkochte, aangeboden, worden verkocht
GT
GD
C
H
L
M
O
solution
/səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing;
USER: oplossing, oplossing te, oplossing voor
GT
GD
C
H
L
M
O
some
/səm/ = ADJECTIVE: sommige, wat, enige, ongeveer, een beetje, een zekere;
PRONOUN: sommige, wat, enige, iets;
ADVERB: iets, een beetje;
USER: sommige, wat, enige, enkele, aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
sometimes
/ˈsʌm.taɪmz/ = ADVERB: soms, somtijds, somwijlen;
USER: soms, soms ook, wel eens, eens, wel
GT
GD
C
H
L
M
O
sop
/sɒp/ = VERB: soppen, dopen;
NOUN: concessie, sopje;
USER: soppen, sop, zoethoudertje, bete
GT
GD
C
H
L
M
O
sound
/saʊnd/ = VERB: klinken, luiden, peilen, polsen;
NOUN: geluid, klank, toon;
ADJECTIVE: gezond, solide, deugdelijk;
ADVERB: gezond, solide;
USER: klinken, geluid, klinkt, horen, afgaan
GT
GD
C
H
L
M
O
source
/sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel;
USER: bron, source, de bron, bronnen, oorsprong
GT
GD
C
H
L
M
O
sources
/sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel;
USER: bronnen, bron, bron van
GT
GD
C
H
L
M
O
specific
/spəˈsɪf.ɪk/ = ADJECTIVE: specifiek, bepaald, eigen, bijzonder, soortelijk, eigenaardig, soort-;
NOUN: specifiek middel;
USER: specifiek, bepaald, specifieke, bepaalde, bijzondere
GT
GD
C
H
L
M
O
stage
/steɪdʒ/ = NOUN: stadium, podium, etappe, toneel, graad, schouwtoneel, pleisterplaats, rustpunt;
ADJECTIVE: toneel-;
VERB: opvoeren, tentoonstellen;
USER: stadium, podium, etappe, toneel, fase
GT
GD
C
H
L
M
O
stages
/steɪdʒ/ = NOUN: stadium, podium, etappe, toneel, graad, schouwtoneel, pleisterplaats, rustpunt;
VERB: opvoeren, tentoonstellen;
USER: stadia, fasen, etappes, fases, podia
GT
GD
C
H
L
M
O
stand
/stænd/ = VERB: staan, gaan staan, liggen, stilstaan;
NOUN: stand, tribune, stelling, positie, standplaats, keet, stel, kraam;
USER: staan, stand, tribune, sta, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
standard
/ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan;
ADJECTIVE: standaard-, normaal, proefhoudend;
USER: standaard, norm, Standard
GT
GD
C
H
L
M
O
star
/stɑːr/ = NOUN: ster, sterretje, gesternte;
ADJECTIVE: prima, eersteklas;
VERB: hoofdrol spelen, met sterren tooien;
USER: ster, sterren, sterrenhotel
GT
GD
C
H
L
M
O
start
/stɑːt/ = NOUN: begin, aanvang, voorsprong, afrit, afrij, verschrikking;
VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: starten, beginnen, begin, start, te beginnen
GT
GD
C
H
L
M
O
started
/stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: gestart, begonnen, begon, begonnen met, startte
GT
GD
C
H
L
M
O
starting
/stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint
GT
GD
C
H
L
M
O
statements
/ˈsteɪt.mənt/ = NOUN: verklaring, uitspraak, verslag, aangifte, declaratie, bericht, opgaaf;
USER: verklaringen, uitspraken, statements, jaarrekening, staten
GT
GD
C
H
L
M
O
status
/ˈsteɪ.təs/ = NOUN: staat, toestand, positie, rechtspositie, rang;
USER: toestand, staat, positie, status van, de status
GT
GD
C
H
L
M
O
steamers
/ˈstiː.mər/ = NOUN: stoomboot, stoomkoker, stoomketel, stoombrandspuit
GT
GD
C
H
L
M
O
stop
/stɒp/ = VERB: stoppen, ophouden, tegenhouden, stopzetten, staken, stilstaan, stilhouden, uitscheiden;
NOUN: halte, stilstand, punt, register;
USER: stop, stoppen, te stoppen, stoppen met, ophouden
GT
GD
C
H
L
M
O
storage
/ˈstɔː.rɪdʒ/ = NOUN: opslagruimte, opslaan, berging;
USER: opslagruimte, berging, opslaan, opslag
GT
GD
C
H
L
M
O
stored
/stɔːr/ = ADJECTIVE: voorzien;
USER: opgeslagen, bewaard, zijn opgeslagen
GT
GD
C
H
L
M
O
structure
/ˈstrʌk.tʃər/ = NOUN: structuur, constructie, bouwwerk, bouw, samenstelling, samenstel;
USER: structuur, structuur van, constructie, de structuur
GT
GD
C
H
L
M
O
studio
/ˈstjuː.di.əʊ/ = NOUN: studio, atelier, klankzaal;
USER: studio, atelier, de studio
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
suggested
/səˈdʒest/ = VERB: suggereren, voorstellen, aangeven, aanduiden, aanwijzen, ingeven, influisteren;
USER: voorgesteld, suggereerde, gesuggereerd, stelde, stelde voor
GT
GD
C
H
L
M
O
support
/səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun;
USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van
GT
GD
C
H
L
M
O
supported
/səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
USER: ondersteund, gesteund, ondersteunde, steun, gesteunde
GT
GD
C
H
L
M
O
supports
/səˈpɔːt/ = NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun;
VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen;
USER: steunt, ondersteunt, ondersteuning, ondersteund, ondersteuning voor
GT
GD
C
H
L
M
O
sync
/sɪŋk/ = VERB: synchroniseren;
NOUN: synchronisatie;
USER: synchroniseren, sync, gesynchroniseerd, synchroniseert, synchroniseer
GT
GD
C
H
L
M
O
synchronized
/ˈsɪŋ.krə.naɪz/ = VERB: synchroniseren, gelijktijdig zijn, in tijd overeenstemmen;
USER: gesynchroniseerd, gesynchroniseerde, synchroon, synchroniseren, synchrone"
GT
GD
C
H
L
M
O
system
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van
GT
GD
C
H
L
M
O
t
/tiː/ = USER: t, van T, De T
GT
GD
C
H
L
M
O
tab
/tæb/ = NOUN: label, lus, schoenleertje, oorklep;
VERB: van lus voorzien;
USER: tab, tabblad, het tabblad
GT
GD
C
H
L
M
O
table
/ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten;
ADJECTIVE: tafel-;
VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken;
USER: tafel, tabel, lijst, table
GT
GD
C
H
L
M
O
tables
/ˈteɪ.bl̩/ = NOUN: tabel, tafel, lijst, plateau, speltafel, tafelland, het eten, handpalm, register;
VERB: indienen, voorstellen, voeden, rangschikken, ter tafel brengen, in de kost zijn, voor kennisgeving aannemen;
USER: tafels, tabellen, lijsten, tafel, tabel
GT
GD
C
H
L
M
O
take
/teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen;
NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette;
USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren
GT
GD
C
H
L
M
O
takes
/teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken;
USER: neemt, duurt, kost, draait, draait met
GT
GD
C
H
L
M
O
task
/tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk;
VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen;
USER: taak, opdracht, taken, opgave, task
GT
GD
C
H
L
M
O
tasks
/tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk;
VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen;
USER: taken, opdrachten, taken voor deze applicatie, taak, de taken
GT
GD
C
H
L
M
O
tax
/tæks/ = NOUN: belasting, rijksbelasting, schatting, proef;
VERB: belasten, berekenen, aanslaan, taxeren, beschuldigen, vaststellen, op de proef stellen, beslag leggen op, veel vergen van;
USER: belasting, fiscale, belastingen, fiscaal, BTW
GT
GD
C
H
L
M
O
teams
/tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening;
VERB: samenwerken, aanspannen;
USER: teams, Ploegen, Akties Teams, team, teams van
GT
GD
C
H
L
M
O
technical
/ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch;
USER: technisch, technische, de technische, techniek
GT
GD
C
H
L
M
O
technique
/tekˈniːk/ = NOUN: techniek, werkwijze;
USER: techniek, techniek die, technieken, methode
GT
GD
C
H
L
M
O
ten
/ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen;
USER: tien, ten, tiental
GT
GD
C
H
L
M
O
tend
/tend/ = VERB: leiden, hoeden, streven, zorgen voor, verplegen, bedienen, zich uitstrekken, oppassen, zich richten;
USER: neiging, de neiging, hebben de neiging, neigen, geneigd
GT
GD
C
H
L
M
O
than
/ðæn/ = CONJUNCTION: dan;
USER: dan, is dan, dan de, zijn dan
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
theft
/θeft/ = NOUN: diefstal, ontvreemding;
USER: diefstal, diefstal van, creditcardfraude, diefstal te
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
then
/ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien;
CONJUNCTION: dus, ook weer;
USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is
GT
GD
C
H
L
M
O
there
/ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts;
USER: er, daar, is er, zijn er, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
therefore
/ˈðeə.fɔːr/ = CONJUNCTION: daarom, dus, derhalve, bijgevolg, ook weer;
ADVERB: dus, mitsdien;
USER: daarom, dus, derhalve, dan ook, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
these
/ðiːz/ = PRONOUN: deze, die;
USER: deze, die, dit, van deze, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
they
/ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men;
USER: zij, ze, deze, dat ze, die
GT
GD
C
H
L
M
O
third
/θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde;
ADJECTIVE: derde;
USER: derde, van derde, de derde, derden
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
through
/θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe;
PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per;
ADJECTIVE: doorgaand;
USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van
GT
GD
C
H
L
M
O
thus
/ðʌs/ = ADVERB: dus, zo, als volgt, op deze manier, zus;
USER: dus, zo, aldus, derhalve, waardoor
GT
GD
C
H
L
M
O
ticket
/ˈtɪk.ɪt/ = NOUN: ticket, kaartje, biljet, bon, plaatsbewijs, stembiljet, loterijbriefje, visitekaartje, prijsetiket, ontslagbriefje, diploma;
VERB: prijzen, van een etiket voorzien, van kaartje voorzien;
USER: ticket, kaartje, tickets, kaartjes, en tickets
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
today
/təˈdeɪ/ = ADVERB: vandaag, tegenwoordig, heden, op de huidige dag;
NOUN: heden, dag van vandaag;
USER: vandaag, om, vandaag de dag, huidige, vandaag nog
GT
GD
C
H
L
M
O
too
/tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks;
CONJUNCTION: ook nog;
USER: ook, te, al te
GT
GD
C
H
L
M
O
tool
/tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering;
VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden;
USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel
GT
GD
C
H
L
M
O
tools
/tuːl/ = NOUN: gereedschap;
USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
topics
/ˈtɒp.ɪk/ = NOUN: onderwerp, thema, actualiteit, iets actueels;
USER: onderwerpen, topics, thema, onderwerp
GT
GD
C
H
L
M
O
total
/ˈtəʊ.təl/ = NOUN: totaal, totaal bedrag, gezamenlijk bedrag;
ADJECTIVE: totaal, geheel, algeheel, volkomen, volslagen;
VERB: bedragen, optellen, totaal vormen;
USER: totaal, totale, Totaal aantal, in totaal, Total
GT
GD
C
H
L
M
O
tracing
/ˈtreɪ.sɪŋ/ = NOUN: tracé;
USER: trace, tracing, traceren, opsporen, tracering
GT
GD
C
H
L
M
O
track
/træk/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden;
NOUN: spoor, baan, voetspoor, afdruk;
USER: volgen, spoor, bijhouden, sporen, te volgen
GT
GD
C
H
L
M
O
tracking
/trak/ = VERB: volgen, nasporen, slepen, plattreden;
USER: bijhouden, volgen, het volgen, het bijhouden, bijhouden van
GT
GD
C
H
L
M
O
transact
/trænˈzækt/ = VERB: verhandelen, afdoen;
USER: verhandelen, transactie, transacties, handelen, afhandelen
GT
GD
C
H
L
M
O
transaction
/trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling;
USER: transactie, verrichting, transacties, transactiekosten, transaction
GT
GD
C
H
L
M
O
transactions
/trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling;
USER: transacties, verrichtingen, handelingen, transactie, transacties met
GT
GD
C
H
L
M
O
transcript
/ˈtræn.skrɪpt/ = NOUN: afschrift, overschrijving, copie;
USER: afschrift, transcript, transcriptie, cijferlijst
GT
GD
C
H
L
M
O
transfer
/trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken;
NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting;
USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van
GT
GD
C
H
L
M
O
transition
/trænˈzɪʃ.ən/ = NOUN: overgang, overgangsperiode;
USER: overgang, transitie, de overgang, overgangsperiode, overstap
GT
GD
C
H
L
M
O
transparency
/tranˈsparənsē/ = NOUN: doorzichtigheid;
USER: doorzichtigheid, transparantie, de transparantie, transparant, transparantie te
GT
GD
C
H
L
M
O
trends
/trend/ = NOUN: stroming, neiging, richting;
USER: trends, tendensen, ontwikkelingen, ontwikkeling, trends in
GT
GD
C
H
L
M
O
trigger
/ˈtrɪɡ.ər/ = NOUN: trekker, haan van een vuurwapen, remblok;
USER: trekker, leiden, leiden tot, activeren, veroorzaken
GT
GD
C
H
L
M
O
triggered
/ˈtrɪɡ.ər/ = NOUN: tribune, tribuun, spreekgestoelte;
USER: getriggerd, geactiveerd, teweeggebracht, veroorzaakt, leverde
GT
GD
C
H
L
M
O
true
/truː/ = ADJECTIVE: waar, juist, trouw, oprecht;
USER: waar, ware, echte, true, geldt
GT
GD
C
H
L
M
O
truth
/truːθ/ = NOUN: waarheid, waarachtigheid, echtheid, oprechtheid;
USER: waarheid, de waarheid, waarheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
trying
/ˈtraɪ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: vermoeiend, lastig;
USER: proberen, het proberen, probeert, probeer, probeerde
GT
GD
C
H
L
M
O
two
/tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal;
USER: twee, beide
GT
GD
C
H
L
M
O
type
/taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje;
VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van;
USER: type, soort, het type, vorm, aard
GT
GD
C
H
L
M
O
types
/taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje;
VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van;
USER: soorten, types, typen, vormen, type
GT
GD
C
H
L
M
O
ui
= USER: ui, gebruikersinterface, de gebruikersinterface, user interface,
GT
GD
C
H
L
M
O
ultimately
/ˈʌl.tɪ.mət.li/ = ADVERB: tenslotte, eindelijk, ten laatste, per saldo;
USER: tenslotte, eindelijk, uiteindelijk, uiteindelijke, uiteindelijk de
GT
GD
C
H
L
M
O
unambiguous
/ˌʌn.æmˈbɪɡ.ju.əs/ = ADJECTIVE: ondubbelzinnig;
USER: ondubbelzinnig, ondubbelzinnige, eenduidige, eenduidig, duidelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
uncheck
/ˌənˈCHek/ = USER: vinkje, uitvinken, vink, vinkt, schakelt
GT
GD
C
H
L
M
O
under
/ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden;
PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden;
ADJECTIVE: beneden;
USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van
GT
GD
C
H
L
M
O
underlying
/ˌəndərˈlī/ = ADJECTIVE: dieper liggend;
USER: onderliggende, die ten grondslag liggen, ten grondslag liggen, grondslag liggen, de onderliggende
GT
GD
C
H
L
M
O
unification
/ˈjuː.nɪ.faɪ/ = NOUN: unificatie, éénmaking;
USER: eenmaking, unificatie, eenwording, vereniging, hereniging
GT
GD
C
H
L
M
O
unit
/ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling;
USER: eenheid, unit, apparaat, toestel
GT
GD
C
H
L
M
O
units
/ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling;
USER: eenheden, units, stuks, eenheid
GT
GD
C
H
L
M
O
up
/ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte;
PREPOSITION: op;
VERB: opstaan, opnemen, opspringen;
ADJECTIVE: naar de stad;
USER: omhoog, naar boven, op, up, tot
GT
GD
C
H
L
M
O
update
/ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren;
USER: bijwerken, updaten, actualiseren, werken, bijwerken van
GT
GD
C
H
L
M
O
updated
/ʌpˈdeɪt/ = VERB: moderniseren;
USER: bijgewerkt, geactualiseerd, update, bijgewerkte, geupdate
GT
GD
C
H
L
M
O
updates
/ʌpˈdeɪt/ = USER: updates, update, updates van
GT
GD
C
H
L
M
O
upgrade
/ʌpˈɡreɪd/ = VERB: moderniseren;
USER: moderniseren, upgrade, upgraden, een upgrade, te upgraden
GT
GD
C
H
L
M
O
upgrades
/ʌpˈɡreɪd/ = USER: upgrades, verbeteringen, upgrade, upgrades van
GT
GD
C
H
L
M
O
uploaded
/ʌpˈləʊd/ = VERB: uploaden;
USER: geupload, geüpload, geladen, geplaatst, video
GT
GD
C
H
L
M
O
upon
/əˈpɒn/ = PREPOSITION: op, bij, aan;
USER: op, bij, aan, na, upon
GT
GD
C
H
L
M
O
usability
/ˌjuːzəˈbɪləti/ = USER: usability, bruikbaarheid, gebruiksvriendelijkheid, gebruiksgemak, de bruikbaarheid
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
used
/juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt;
USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast
GT
GD
C
H
L
M
O
user
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen
GT
GD
C
H
L
M
O
users
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van
GT
GD
C
H
L
M
O
uses
/juːz/ = NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
USER: gebruikt, maakt gebruik, maakt gebruik van, maakt, gebruik maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
using
/juːz/ = NOUN: gebruik;
USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van
GT
GD
C
H
L
M
O
utilize
/ˈjuː.tɪ.laɪz/ = VERB: benutten, gebruik maken van, exploiteren, uitbuiten, uitmelken, nuttig aanwenden;
USER: benutten, gebruik maken van, gebruiken, gebruik, gebruik maken
GT
GD
C
H
L
M
O
utilizes
/ˈjuː.tɪ.laɪz/ = VERB: benutten, gebruik maken van, exploiteren, uitbuiten, uitmelken, nuttig aanwenden;
USER: maakt gebruik, maakt gebruik van, gebruik, gebruikt, gebruik maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
validation
/ˈvæl.ɪ.deɪt/ = NOUN: bevestiging, bekrachtiging, ratificatie;
USER: bevestiging, validatie, valideren, validering, validatie van
GT
GD
C
H
L
M
O
valuation
/ˌvæl.juˈeɪ.ʃən/ = NOUN: taxatie, schatting, raming;
USER: taxatie, waardering, waarderingsregels, waardebepaling, waarderingsdag
GT
GD
C
H
L
M
O
value
/ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting;
VERB: waarderen, taxeren, schatten;
USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van
GT
GD
C
H
L
M
O
valued
/ˈvæl.juːd/ = ADJECTIVE: waardevol, kostbaar;
USER: waardevol, gewaardeerd, gewaardeerde, waarde, getaxeerd
GT
GD
C
H
L
M
O
values
/ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting;
VERB: waarderen, taxeren, schatten;
USER: waarden, waardes, waarde, de waarden
GT
GD
C
H
L
M
O
vandals
/ˈvand(ə)l/ = NOUN: vandaal, straatschender, vernical;
USER: vandalen, Vandals, de Vandalen, vandalisme, vandalen te,
GT
GD
C
H
L
M
O
variables
/ˈveə.ri.ə.bl̩/ = NOUN: veranderlijke grootheid;
USER: variabelen, variabelen die, variabele, de variabelen
GT
GD
C
H
L
M
O
variance
/ˈveə.ri.əns/ = NOUN: verandering, onenigheid, onmin, geschil, meningsverschil;
USER: variantie, variance, strijd, verschil, variatie
GT
GD
C
H
L
M
O
variances
/ˈveə.ri.əns/ = NOUN: verandering, onenigheid, onmin, geschil, meningsverschil;
USER: varianties, verschillen, afwijkingen, variaties, variantie
GT
GD
C
H
L
M
O
various
/ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig;
USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene
GT
GD
C
H
L
M
O
ve
GT
GD
C
H
L
M
O
vendor
/ˈven.dər/ = NOUN: verkoper;
USER: verkoper, leverancier, vendor, leveranciers, aanbieder
GT
GD
C
H
L
M
O
vendors
/ˈven.dər/ = NOUN: verkoper;
USER: verkopers, vendors, leveranciers, leveranciers van, fabrikanten
GT
GD
C
H
L
M
O
verities
= NOUN: waarheid;
USER: waarheden, verities, waarheden te, waarheden die,
GT
GD
C
H
L
M
O
version
/ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling;
USER: versie, uitvoering, version, versie van
GT
GD
C
H
L
M
O
versions
/ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling;
USER: versies, uitvoeringen, versie, varianten
GT
GD
C
H
L
M
O
versus
/ˈvɜː.səs/ = PREPOSITION: tegen;
USER: tegen, versus, tegenover, ten opzichte, ten opzichte van
GT
GD
C
H
L
M
O
very
/ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt;
ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster;
USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder
GT
GD
C
H
L
M
O
view
/vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen;
NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw;
USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie
GT
GD
C
H
L
M
O
views
/vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen;
USER: bekeken, keer bekeken, bezoekers, uitzicht, standpunten
GT
GD
C
H
L
M
O
virtual
/ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk;
USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
visibility
/ˌvizəˈbilitē/ = NOUN: zichtbaarheid, zicht;
USER: zichtbaarheid, zicht, zichtbaar, de zichtbaarheid, zichtbaarheid van
GT
GD
C
H
L
M
O
visible
/ˈvɪz.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: zichtbaar, waarneembaar;
USER: zichtbaar, toegankelijk, zichtbare, zichtbaar is, zichtbaar zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
visit
/ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan;
NOUN: bezoek, visitatie, overkomst;
USER: bezoeken, bezoek, te bezoeken, bezoek dan, naar
GT
GD
C
H
L
M
O
visual
/ˈvɪʒ.u.əl/ = ADJECTIVE: zichtbaar, gezichts;
USER: zichtbaar, visuele, visueel, beeldende, visual
GT
GD
C
H
L
M
O
visualize
/ˈvɪʒ.u.əl.aɪz/ = VERB: veraanschouwelijken, zich een beeld vormen van;
USER: visualiseren, visualiseer, te visualiseren, zichtbaar, zichtbaar te
GT
GD
C
H
L
M
O
want
/wɒnt/ = VERB: willen, wensen, verlangen, nodig hebben, missen;
NOUN: wens, zin, gebrek, behoefte, gemis, nood, lust;
USER: willen, wilt, wil, wenst, gewenste
GT
GD
C
H
L
M
O
warehouse
/ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis;
VERB: opslaan;
USER: magazijn, pakhuis, opslagplaats, magazijn in, magazijn in de
GT
GD
C
H
L
M
O
warehouses
/ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis;
USER: magazijnen, pakhuizen, warehouses, opslagplaatsen, entrepots
GT
GD
C
H
L
M
O
was
/wɒz/ = USER: was, werd, is, was het
GT
GD
C
H
L
M
O
way
/weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid;
USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
web
/web/ = NOUN: web, weefsel, net, vlies, zwemvlies, papierrol, spinneweb, wang, koord, bindweefsel, zaagblad, baard;
VERB: weven, inweven, met een netwerk bedekken, in een netwerk verstrikken;
USER: web, internetbrowser, webpagina, website
GT
GD
C
H
L
M
O
welcome
/ˈwel.kəm/ = ADJECTIVE: welkom;
VERB: verwelkomen, welkom heten, toejuichen, feestelijk inhalen, vriendelijk ontvangen;
NOUN: ontvangst, welkomst, verwelkoming;
USER: welkom, welkome, harte welkom, toegelaten, onthaal
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
were
/wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
what
/wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel;
PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een;
ADJECTIVE: welke;
USER: wat, welke, hoe, waar, wat er
GT
GD
C
H
L
M
O
when
/wen/ = ADVERB: wanneer;
CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop;
USER: wanneer, toen, als, bij, bij het
GT
GD
C
H
L
M
O
whenever
/wenˈev.ər/ = CONJUNCTION: telkens als;
ADVERB: wanneer ook;
USER: telkens als, wanneer, als, waar, telkens wanneer
GT
GD
C
H
L
M
O
where
/weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen;
CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook;
USER: waar, waarin, wanneer, waarbij
GT
GD
C
H
L
M
O
whether
/ˈweð.ər/ = CONJUNCTION: of, hetzij;
PRONOUN: wie van beiden, welke van twee;
USER: of, hetzij, al, vraag of, ook
GT
GD
C
H
L
M
O
which
/wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook;
CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk;
PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk;
USER: welke, die, wat, dat, welk
GT
GD
C
H
L
M
O
whilst
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, onder, gedurende, staande, hoeveel;
USER: terwijl, hoewel, waarbij, terwijl de
GT
GD
C
H
L
M
O
white
/waɪt/ = ADJECTIVE: wit, blank, grijs, blanco, spierwit, kleurloos;
NOUN: blanke, het wit, witte kleur, eiwit, witheid;
VERB: wit maken;
USER: wit, witte, een witte, white, wit wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
width
/wɪtθ/ = NOUN: breedte, wijdte, ruimheid, uitgestrektheid;
USER: breedte, breed, breedte van, width
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
window
/ˈwɪn.dəʊ/ = NOUN: venster, raam, etalage, loket, opening;
VERB: van vensters voorzien;
USER: venster, raam, window, scherm
GT
GD
C
H
L
M
O
windows
/ˈwɪn.dəʊ/ = NOUN: venster, raam, etalage, loket, opening;
VERB: van vensters voorzien;
USER: ramen, windows, ruiten, vensters
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
without
/wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van;
ADVERB: buiten;
CONJUNCTION: tenzij, als niet;
USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen
GT
GD
C
H
L
M
O
wizard
/ˈwɪz.əd/ = NOUN: tovenaar, duivelskunstenaar;
ADJECTIVE: knap, betoverend, fantastisch;
USER: tovenaar, wizard, nichten, wizard te, assistent
GT
GD
C
H
L
M
O
working
/ˈwɜː.kɪŋ/ = NOUN: werking, bewerking, bedrijf, exploitatie, groeve, mijn;
ADJECTIVE: werk-, werkzaam, werkend, bruikbaar, praktisch, bedrijfs-;
USER: werkend, werkzaam, werking, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
would
/wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
USER: zou, zouden, zou doen
GT
GD
C
H
L
M
O
writer
/ˈraɪ.tər/ = NOUN: schrijver, auteur, klerk, stilist, procureur;
USER: schrijver, writer, schrijfster, Gastscenario, auteur
GT
GD
C
H
L
M
O
xml
/ˌeks.emˈel/ = USER: xml, van XML,
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
1093 words